ECLI:NL:CBB:2024:324
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 en referentieperiodes voor subsidieaanvragen
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 mei 2024, betreft het een geschil tussen een horecagelegenheid en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De minister had de aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal 20% omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode, die in dit geval Q3 van 2020 was. De onderneming was van mening dat de minister een afwijkende referentieperiode had moeten hanteren, gezien de omstandigheden rondom de inschrijving in het handelsregister en de start van haar activiteiten.
Tijdens de zitting op 12 februari 2024 werd het standpunt van de onderneming toegelicht, maar het College oordeelde dat de minister terecht geen uitzondering had gemaakt op de referentieperiode. De onderneming had gekozen voor Q3 van 2020 als referentieperiode, waarin zij geen omzet had gerealiseerd. Het College benadrukte dat de TVL geen ruimte biedt voor afwijkingen van de referentieperiode, en dat de situatie van de onderneming niet vergelijkbaar was met eerdere uitspraken waarin wel uitzonderingen waren gemaakt.
Het College concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat de onderneming niet in aanmerking kwam voor de subsidie, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak onderstreept de strikte toepassing van de regels rondom de TVL en de voorwaarden voor subsidieaanvragen.