ECLI:NL:CBB:2024:593
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 wegens onvoldoende omzetverlies
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het College heeft geoordeeld dat de minister terecht de in de TVL genoemde referentieperiode heeft gebruikt voor de berekening van het omzetverlies.
De onderneming, ingeschreven in het handelsregister op 4 november 2019, stelde dat de referentieperioden niet representatief waren vanwege een gedeeltelijke lockdown in Q3 van 2020 en de opstartfase in Q1 van 2020. Het College heeft echter overwogen dat de TVL geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de in de regeling genoemde referentieperioden en dat de minister alleen in zeer bijzondere gevallen kan afwijken. Het College heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat de situatie van de onderneming geen zeer bijzonder geval is.
Uiteindelijk heeft het College geconcludeerd dat de minister de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. Het beroep van de onderneming is dan ook (kennelijk) ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan zonder zitting en openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.