ECLI:NL:CBB:2024:593

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/1041
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 wegens onvoldoende omzetverlies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het College heeft geoordeeld dat de minister terecht de in de TVL genoemde referentieperiode heeft gebruikt voor de berekening van het omzetverlies.

De onderneming, ingeschreven in het handelsregister op 4 november 2019, stelde dat de referentieperioden niet representatief waren vanwege een gedeeltelijke lockdown in Q3 van 2020 en de opstartfase in Q1 van 2020. Het College heeft echter overwogen dat de TVL geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de in de regeling genoemde referentieperioden en dat de minister alleen in zeer bijzondere gevallen kan afwijken. Het College heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat de situatie van de onderneming geen zeer bijzonder geval is.

Uiteindelijk heeft het College geconcludeerd dat de minister de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies. Het beroep van de onderneming is dan ook (kennelijk) ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan zonder zitting en openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1041
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] (onderneming)

en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 4 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 afgewezen.
Met het besluit van 6 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 De minister heeft de subsidieaanvraag afgewezen, omdat uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies.
3 De onderneming is op 4 november 2019 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Op grond van de TVL voor Q1 van 2022 kan een onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister als referentieomzet kiezen tussen de omzet in Q3 van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister; in dit geval Q1 van 2020. Dat volgt uit artikel 2.6.3, derde lid, aanhef en onder b, van de TVL.
4 De onderneming voert aan dat de minister een andere referentieperiode had moeten hanteren, omdat de omzet in de voorgeschreven referentieperioden niet representatief is. In Q3 van 2020 was sprake van een gedeeltelijke lockdown als gevolg waarvan de omzet 50% lager was, en in Q1 van 2020 zat de onderneming nog in de opstartfase.
5.1
Het College heeft al veel vergelijkbare zaken behandeld. Daarin heeft het telkens overwogen dat de TVL geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de in de TVL genoemde referentieperioden. De regelgever heeft geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL. Het doel van de TVL is om ondernemingen over voldoende liquide middelen te laten beschikken om hun vaste lasten te kunnen blijven betalen, ook als zij als gevolg van de coronamaatregelen van de overheid minder of zelfs geen omzet behalen. Omdat er heel veel aanvragen zijn ingediend, is de uitvoering zo ingericht dat zoveel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk een voorschot krijgen uitgekeerd. Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft, wijkt de minister alleen in zeer bijzondere gevallen af van de TVL. Het College heeft steeds geoordeeld dat dit niet onrechtmatig is, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2021:594), 8 november 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:751) en 9 juli 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:461). [1]
5.2
Dat de referentieperiode Q1 van 2020 door de opstartfase van de onderneming betekent dat zij niet aan het omzetvereiste voldoet, is geen zeer bijzonder geval. Vergelijk onder 6.2 van de uitspraak van het College van 27 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:670). Dat de onderneming in Q3 van 2020 gedeeltelijk gesloten was, is dat ook niet. Vergelijk onder 4.4 van de uitspraak van het College van 11 april 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:183), over een ander beroep van de onderneming.
5.3
Het betoog dat de TVL onredelijk uitpakt voor de onderneming ten opzichte van andere ondernemingen, heeft het College in eerdere beroepszaken van de onderneming al besproken. Het College verwijst hiervoor naar zijn uitspraken van 11 april 2023: de hiervoor aangehaalde uitspraak onder 4.9 en ECLI:NL:CBB:2023:184 onder 5.6. Het College ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
6 Het College is dan ook van oordeel dat de minister de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies.
7 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.
w.g. B. Bastein w.g. M. Ettema
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Deze en de andere genoemde uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.