ECLI:NL:CRVB:2010:BO7435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4911 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medische kosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een gezondheidsmatras, een deken en een kussen is afgewezen. Appellante had op 18 juli 2008 deze bijzondere bijstand aangevraagd, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag op 27 augustus 2008 afgewezen. Het College verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond, met als argument dat er sprake was van een voorliggende voorziening volgens artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

Appellante betoogde dat de kosten medisch noodzakelijk zijn en dat haar zorgverzekeraar deze kosten niet vergoedt, waardoor er geen sprake zou zijn van een voorliggende voorziening. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat volgens de geldende rechtspraak de Zorgverzekeringswet (Zvw) in principe als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd voor de kosten van medische zorg. De Raad stelt vast dat hulpmiddelen voor medische klachten onder het zorgpakket van de Zvw vallen. Aangezien de gevraagde bijstand niet noodzakelijk wordt geacht volgens de Zvw, staat dit aan de toekenning van de bijzondere bijstand in de weg.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden, in aanwezigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 december 2010.

Uitspraak

09/4911 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2009, 09/1183 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 26 oktober 2010. Appellante is, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 18 juli 2008 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een gezondheidsmatras, een deken en een kussen. De aanvraag is bij besluit van het College van 27 augustus 2008 afgewezen.
1.2. Bij besluit van 16 februari 2008 (lees: 2009) heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 27 augustus 2008 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd - samengevat - dat sprake is van een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 februari 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stelt zich op het standpunt dat het hier om medisch noodzakelijke kosten gaat ten aanzien waarvan haar zorgverzekeraar aan haar heeft meegedeeld dat deze niet worden vergoed, hetgeen betekent dat geen sprake is van een voorliggende voorziening.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient voor de kosten van medische zorg de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de WWB te worden beschouwd. De Raad stelt vast dat hulpmiddelen in verband met medische klachten, mede gelet op artikel 2.9 van het Besluit zorgverzekering, behoren tot het zorgpakket van de Zvw. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet behoort tot de prestaties die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB aan bijstandsverlening in de weg. Onder verwijzing naar artikel 2.9 van het Besluit zorgverzekering en artikel 2:33 van de Regeling zorgverzekering is de Raad van oordeel dat die situatie zich hier voordoet. Dit brengt met zich dat de Raad het College en de rechtbank volgt in hun oordeel dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een beoordeling van de door appellante gestelde medische noodzaak van de goederen waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd.
4.3. Het in hoger beroep overgelegde - van zorgverzekeraar AGIS afkomstige - mutatieformulier waarop appellante zich nog heeft beroepen brengt de Raad niet tot een ander oordeel, reeds omdat in dat formulier alleen een voor deze zaak niet relevante mededeling wordt gedaan over allergeenvrije hoezen.
4.4. Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) N.M. van Gorkum.
BvW