ECLI:NL:CRVB:2010:BO7435
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medische kosten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een gezondheidsmatras, een deken en een kussen is afgewezen. Appellante had op 18 juli 2008 deze bijzondere bijstand aangevraagd, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag op 27 augustus 2008 afgewezen. Het College verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond, met als argument dat er sprake was van een voorliggende voorziening volgens artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
Appellante betoogde dat de kosten medisch noodzakelijk zijn en dat haar zorgverzekeraar deze kosten niet vergoedt, waardoor er geen sprake zou zijn van een voorliggende voorziening. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat volgens de geldende rechtspraak de Zorgverzekeringswet (Zvw) in principe als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd voor de kosten van medische zorg. De Raad stelt vast dat hulpmiddelen voor medische klachten onder het zorgpakket van de Zvw vallen. Aangezien de gevraagde bijstand niet noodzakelijk wordt geacht volgens de Zvw, staat dit aan de toekenning van de bijzondere bijstand in de weg.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden, in aanwezigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 december 2010.