Uitspraak
OVERWEGINGEN
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
€ 486.127,- heeft gedaan waarvan de rechtmatigheid van de besteding in 2004 en ook in 2005 niet kon worden vastgesteld. Verzoeker heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de kenbaar gemaakte beleidslijn dat de rechtmatige besteding van de aangegane verplichtingen in het kader van artikel 7, eerste lid, onder a, van de WWB uiterlijk in het jaar volgend op het jaar van besteding wordt vastgesteld. In de uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de wetsgeschiedenis aanknopingspunten bevat voor een strikte benadering van de jaarlijkse verantwoording zoals door de Staatssecretaris voorgestaan. Dit neemt niet weg dat er bij het college blijkbaar sprake was van een jarenlang daarvan afwijkende uitvoeringspraktijk, die tot aan 2005 werd geaccepteerd door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI). Gelet op deze omstandigheden, een geaccepteerde uitvoeringspraktijk en de onmogelijkheid voor appellant om deze uitvoeringspraktijk voor de verleende voorschotten over 2004 nog tijdig aan te passen, had het op de weg van de Staatssecretaris gelegen de onzekerheid over de rechtmatige besteding van deze voorschotten nog te accepteren en had hij aldus niet tot de conclusie kunnen komen dat er ten aanzien van de jaaroverschrijdende verplichting ter hoogte van