ECLI:NL:CRVB:2014:108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 4 maart 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De aanleiding voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand was een melding dat appellante in een dure auto reed. De sociale recherche voerde een onderzoek uit, waarbij onder andere dossieronderzoek en verhoren plaatsvonden. Op basis van de bevindingen concludeerde het college dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van op haar naam staande kentekens en contante middelen. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Het college blokkeerde de bijstand per 1 maart 2011 en introk deze met terugwerkende kracht tot 4 maart 2007, met een terugvordering van € 48.947,-. Appellante stelde dat de kentekens van de auto's toebehoorden aan haar zoon en dat zij niet in staat was om de benodigde gegevens te overleggen. De rechtbank had in redelijkheid kunnen afzien van het oproepen van de zoon als getuige, omdat zijn verklaring al bekend was en niet wezenlijk zou bijdragen aan de beoordeling van het geschil.
De Raad oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat de auto's niet tot haar vermogen behoren en dat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.