ECLI:NL:CRVB:2014:2618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag tot verlenging van de Bbz-uitkering wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank. De appellant, die samen met een compagnon een bedrijf had opgericht, had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn Bbz-uitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Roermond had deze aanvraag afgewezen, omdat het bedrijf niet levensvatbaar werd geacht. De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op een advies van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK), dat concludeerde dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar was. Appellant had in beroep een tegenadvies overgelegd van MKB Huis, dat de continuering van de uitkering adviseerde, maar de rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden het advies van het IMK had gevolgd.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is en dat de rechtbank ten onrechte het IMK-rapport als doorslaggevend heeft beschouwd. De Raad heeft echter geoordeeld dat het IMK-advies voldoende zorgvuldig was en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid ervan te twijfelen. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de vermeende onjuistheden in het IMK-rapport, verworpen. De Raad heeft bevestigd dat de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf moet plaatsvinden op basis van de situatie ten tijde van het besluit op de aanvraag en dat ontwikkelingen na dat tijdstip niet in aanmerking worden genomen. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.