ECLI:NL:CRVB:2014:3408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens langdurig verblijf in het buitenland zonder melding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 16 mei 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft langer dan de toegestane periode van vier weken in het buitenland verbleven zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 20 maart 2012 naar Pakistan is vertrokken voor vakantie en daar tot 18 september 2012 is gebleven, zonder het college hierover te informeren. Dit leidde tot een herziening en intrekking van haar bijstandsuitkering over de periode van 21 maart 2012 tot en met 8 september 2012, en een terugvordering van € 3.359,39.
De appellante voerde aan dat haar medische situatie haar verhinderde om tijdig terug te keren en dat zij daarom niet kon voldoen aan haar inlichtingenverplichting. De Raad oordeelde echter dat de door appellante ingebrachte medische gegevens geen acute noodsituatie of levensbedreigende omstandigheden aantoonden, en dat er geen grond was om aan te nemen dat het college niet in redelijkheid tot brutering van de vordering had kunnen besluiten. De Raad bevestigde dat appellante in strijd met de WWB had gehandeld door haar verblijf in het buitenland niet te melden, en dat het college terecht de bijstand had ingetrokken en teruggevorderd.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier.