ECLI:NL:CRVB:2015:13

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
13-1076 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot internetactiviteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een schending van de inlichtingenverplichting door appellanten. Appellanten ontvingen sinds 16 februari 2009 bijstand, maar er ontstonden twijfels over hun recht op bijstand na een regulier onderzoek door de sociale recherche. Dit onderzoek onthulde dat appellanten internetactiviteiten verrichtten met betrekking tot de handel in modeltreinen, goud, zilver en munten, zonder deze activiteiten te melden aan de gemeente.

De Raad oordeelde dat de aard, omvang, duur en het terugkerende karakter van de activiteiten van appellant zodanig waren dat er sprake was van op geld waardeerbare arbeid. De Raad stelde vast dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hadden geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had eerder de besluiten van het college om de bijstand in te trekken en terug te vorderen bevestigd, en de Raad heeft deze oordelen in hoger beroep onderschreven.

De uitspraak bevestigt dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten, ongeacht de intentie, van belang kan zijn voor het recht op bijstand. De Raad heeft de hoger beroepen van appellanten verworpen en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

13/1076 WWB, 13/1077 WWB, 14/4098 WWB
Datum uitspraak: 13 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 21 januari 2013, 12/2950 (aangevallen uitspraak 1) en van 27 juni 2014, 13/5599 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.J. Kiela hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2014, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kiela, die ook appellante vertegenwoordigt. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E. Breukelman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben sinds 16 februari 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij een regulier onderzoek naar het recht op bijstand zijn bij de inkomensconsulent van appellanten vragen gerezen over het ontbreken van (pin)transacties op de bankafschriften van appellanten voor boodschappen. In een gesprek op 5 augustus 2009 hebben appellanten deze onduidelijkheden volgens de inkomensconsulent niet weggenomen. Naar aanleiding hiervan heeft de Regionale Sociale Recherche Nieuwegein (sociale recherche) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. Daartoe heeft de sociale recherche dossieronderzoek en onderzoek op internet verricht, twee op
10 januari 2012 in de woning van appellanten aangetroffen en in beslaggenomen laptops en een PC onderzocht, getuigen gehoord en appellanten verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van 9 februari 2012.
1.3.
De resultaten van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 6 februari 2012 de uitbetaling van de bijstand op te schorten met ingang van
1 februari 2012 en bij besluit van 28 februari 2012 de bijstand van appellanten met ingang van
1 februari 2012 te beëindigen (lees: in te trekken). Bij besluit van 24 juli 2012 (bestreden besluit 1) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 6 februari en 28 februari 2012 ongegrond verklaard. Bij besluit van 24 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
25 september 2013 (bestreden besluit 2), heeft het college de bijstand over de periode van
16 februari 2009 tot 1 februari 2012 herzien (lees: ingetrokken) en de kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van € 53.427,44 van appellanten teruggevorderd. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen mededeling te doen van internetactiviteiten met betrekking tot handel in modeltreinen, goud, zilver en munten als gevolg waarvan bij gebreke van een deugdelijke administratie het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank voor zover van belang het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat appellanten handel hebben gedreven waaruit inkomsten zijn gegenereerd. De aard van de advertenties op marktplaats en de omvang laat zien dat geenszins sprake is van handel, maar slechts inkoop uit hobbymatige interesse. Bovendien gaat het niet om grote bedragen. De advertentie op marktplaats van 30 september 2009 waarin appellant € 10.000,- biedt voor een grote verzameling hobbytreinen, is niet serieus, maar was erop gericht bepaalde lieden door wie appellant was lastig gevallen te “plagen”. De verklaring van appellante dat zij van de partner van hun dochter, [naam partner] (V), ongeveer een paar honderd euro per maand ontvangen voor verleende diensten, geeft een onjuist beeld. Appellante beschikte tijdens het verhoor niet over een geschikte bril. De verklaring is derhalve voorgelezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich enkel nog toe op de vraag of het college terecht de bijstand heeft ingetrokken over de periode van 16 februari 2009 tot 1 februari 2012 (te beoordelen periode).
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. In dit geval heeft appellant, die over vijf accounts op de internetsite “marktplaats” beschikt, in de te beoordelen periode ongeveer 488 advertenties geplaatst en vele biedingen gedaan. Dat hierbij deels sprake is van herhaalde advertenties, maakt niet, gelet op het aantal, dat het gaat om incidentele in- of verkoop. Evenmin kan worden volgehouden, zoals door appellanten betoogd, dat het om niet al te grote bedragen gaat. Zo heeft appellant op 30 september 2009 € 10.000,- geboden voor een verzameling modeltreinen. Appellant heeft met zijn verklaring niet aannemelijk gemaakt dat deze advertentie niet serieus is geweest. In juli 2011 heeft appellant twee munten via marktplaats te koop aangeboden, waarop binnen een week € 2.150,- werd geboden. Verder heeft appellant in mei 2011 een advertentie geplaatst dat hij grote aantallen zilveren guldens en rijksdaalders wil kopen. Ook is hij op zoek naar sloopgoud en zilver. V heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat appellant “als back-up” met hem meeging naar klanten bij inkoop en verkoop van edelmetalen bij grote partijen van meer dan € 5.000,-. Ook appellante heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat appellant met V meeging en dat appellant de advertenties voor goud, zilver en munten ten behoeve van V op markplaats zette, omdat die een bedrijf in edelmetalen heeft. V en appellant zetten de advertenties op marktplaats via de computer van appellanten. Appellante heeft verder verklaard dat appellant, iedere keer als hij een advertentie voor V plaatste, een paar tientjes kreeg. Ook had appellant weleens “een mazzeltje” als hij V hielp.
4.3.
De grond dat appellante niet aan haar verklaring kan worden gehouden omdat zij niet over een geschikte leesbril beschikte, slaagt niet.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring worden gehouden. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. De verklaring is aan appellante voorgelezen, zij heeft daarin volhard en de verklaring per pagina getekend. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de sociaal rechercheurs iets anders hebben voorgelezen dan in de verklaring is opgenomen, zodat geen aanleiding bestaat om aan de juiste weergave van de verklaring te twijfelen.
4.4.
Gelet op 4.2 is de aard, de omvang, de duur en het terugkerende karakter van de door appellant verrichte activiteiten zodanig dat sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Het gaat hier niet louter om een vriendendienst of een hobby. Nu het appellanten redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn geweest dat de activiteiten van appellant voor de verlening van de bijstand van belang konden zijn, hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het college het recht op bijstand bij gebreke van een deugdelijke administratie niet kan vaststellen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken, aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten, moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak 1;
- bevestigt de aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en
A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.M. Fleuren

HD