ECLI:NL:CRVB:2015:2332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
14-228 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen aanvraag bijstandsverlening wegens niet tijdig overleggen bankafschriften

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had op 4 april 2012 bij het UWV Werkbedrijf een aanvraag voor bijstand ingediend, met de ingangsdatum van 9 mei 2012, na zijn detentie. Het Samenwerkingsverband Werk & Inkomen verzocht appellant om voor 23 mei 2012 bankafschriften over te leggen, maar appellant voldeed niet aan deze eis. Na herhaalde verzoeken om de ontbrekende gegevens, heeft het college op 21 juni 2012 de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant niet tijdig de gevraagde bankafschriften had overgelegd.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de bankafschriften niet had omdat hij in detentie verbleef en dat er geen noemenswaardige transacties hadden plaatsgevonden. De Raad oordeelde echter dat de detentie niet uitsluit dat appellant over andere middelen beschikt en dat de bankafschriften essentieel zijn voor een goede beoordeling van zijn financiële situatie. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had ingediend.

Daarnaast werd de ingangsdatum van de bijstand besproken. De Raad stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht verleend moest worden. De omstandigheden rondom de detentie en juridische geschillen van appellant werden niet als zodanig aangemerkt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

14/228 WWB, 14/229 WWB
Datum uitspraak: 14 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 december 2013, 13/782 en 13/3836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heeze en Leende (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015. Voor appellant is
mr. Van Knippenbergh verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 4 april 2012 bij het UWV Werkbedrijf gemeld om met ingang van 9 mei 2012, de datum van omzetting van de detentie van appellant naar een extramurale elektronische detentie, bijstand aan te vragen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 4 mei 2012 heeft het Samenwerkingsverband Werk & Inkomen van de gemeenten Cranendonck, Heeze-Leende, Waalre en Valkenswaard (Samenwerkingsverband) appellant verzocht om uiterlijk 23 mei 2012 de in de brief genoemde bewijsstukken te verstrekken, waaronder afschriften over de maanden februari, maart en april 2012 van alle bank- en spaarrekeningen.
1.3.
Bij brief van 6 juni 2012 heeft het Samenwerkingsverband appellant meegedeeld dat hij niet volledig heeft gereageerd op de bij brief van 4 mei 2012 gevraagde gegevens. Appellant is nogmaals verzocht om onder meer de bankafschriften te overleggen. Daarbij heeft het Samenwerkingsverband appellant er onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op gewezen dat als hij niet tijdig alle gegevens inlevert, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.4.
Appellant heeft in een brief van 12 juni 2012 onder meer verklaard dat hij geen afschriften van bankrekeningen heeft en alleen over een bankrekening bij de ABN-AMRO beschikt, dat op die rekening niks staat en dat hij daar geen afschriften meer van ontvangt.
1.5.
Het college heeft bij besluit van 21 juni 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
22 januari 2013 (bestreden besluit 1), de aanvraag van appellant met toepassing van
artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat appellant de gevraagde bankafschriften niet heeft overgelegd binnen de gestelde termijn. De door appellant in de bezwaarfase overgelegde stukken, waaronder de gevraagde bankafschriften, zijn buiten de gestelde termijn overgelegd en worden niet bij de beoordeling betrokken.
1.6.
Op 3 september 2012 heeft appellant wederom een aanvraag om bijstand ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant als gewenste ingangsdatum 4 april 2012 ingevuld.
1.7.
Bij besluit van 20 november 2012 heeft het college aan appellant bijstand toegekend met ingang van 3 september 2012. Het college heeft het bezwaar van appellant tegen de ingangsdatum bij besluit van 12 juni 2013 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van dringende redenen of bijzondere omstandigheden op grond waarvan eerder dan de aanvraagdatum bijstand moet worden toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Buiten behandeling stelling
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. De door het college bij appellant opgevraagde bankafschriften zijn bedoeld om met de andere beschikbare gegevens een compleet beeld te krijgen van zijn financiële situatie.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat de bankafschriften niet noodzakelijk waren omdat hij in die periode in detentie verbleef en er vanuit kan worden gegaan dat geen noemenswaardige transacties hebben plaatsgevonden, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat appellant in detentie verbleef hooguit betekent dat hij over die periode geen inkomsten uit arbeid in loondienst of als zelfstandige heeft verkregen. De detentie van appellant staat echter niet in de weg aan het beschikken over andere middelen. Zonder de gevraagde bankafschriften kan dan ook niet een volledig inzicht in zijn financiële situatie worden verkregen.
4.4.
De stelling van appellant dat hij de bankafschriften wel degelijk tijdig heeft overgelegd, vindt geen steun in de stukken en staat bovendien haaks op de in 1.4 genoemde brief van appellant van 12 juni 2012, waarin hij heeft verklaard dat hij niet over de gevraagde bankafschriften beschikt. Het college heeft dan ook terecht vastgesteld dat appellant de gevraagde bankafschriften niet binnen de bij brief van 6 juni 2012 gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college reeds gelet op het niet tijdig overleggen van de gevraagde bankafschriften bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen. Wat appellant heeft aangevoerd over de bewijsstukken van huurbetaling, die het college eveneens had opgevraagd, zal de Raad daarom onbesproken laten.
Ingangsdatum
4.6.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of in voorkomende gevallen een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.7.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in dit geval niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat het college met terugwerkende kracht bijstand moest verlenen. Dat tijdens de detentie van appellant in verband met het vermoeden van betrokkenheid bij faillissementen een curator beslag heeft gelegd op zijn administratie en dat appellant na zijn detentie verwikkeld is geraakt in juridische geschillen ten aanzien van deze faillissementen, kan op zichzelf niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Dat appellant door deze perikelen zijn aandacht niet bij de aanvraag om bijstand had, dient voor zijn rekening te komen. Verder staat de door appellant gestelde omstandigheid dat hij niet kon beschikken over zijn volledige administratie, niet in de weg aan het indienen van een aanvraag om bijstand.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en F. Hoogendijk en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C.M. Fleuren

HD