In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, geboren in 1975, had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op basis van psychische en lichamelijke klachten. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat appellante in staat was om te werken en meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er geen medisch onderzoek had plaatsgevonden en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met haar situatie. De Raad oordeelde dat de beoordeling van appellante's aanspraken moest plaatsvinden op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), aangezien zij vóór 1980 was geboren. De Raad bevestigde dat de FML uit 2010 ook van toepassing was op de situatie van appellante in haar jeugd, omdat er geen aanwijzingen waren dat haar medische situatie in de tussentijd was verslechterd.
De Raad concludeerde dat het Uwv de aanvraag van appellante terecht had afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De Raad oordeelde dat de rechtbank de juiste beslissing had genomen en bevestigde de aangevallen uitspraak. Wel werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.960,- bedroegen, en het griffierecht van € 160,-.