ECLI:NL:CRVB:2015:4745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/4751 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting door het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer. Betrokkene had van 7 december 2011 tot 20 juli 2012 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven gestaan op een adres in Hoogezand, maar had in verband met opnamen in verslavingsklinieken zijn woonplaats verplaatst naar andere gemeenten. Op 29 juli 2013 diende betrokkene een aanvraag in voor bijzondere bijstand, maar deze werd afgewezen omdat hij niet in de gemeente Hoogezand-Sappemeer verbleef. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van het college, maar het college ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat betrokkene ten tijde van de aanvraag zijn woonplaats niet meer in Hoogezand-Sappemeer had, aangezien hij meer dan een jaar in andere gemeenten verbleef. De Raad concludeerde dat er geen recht op bijstand bestond en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

Uitspraak

14/4751 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
14 juli 2014, 14/1396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Klok. Voor betrokkene is mr. E.P. Groot, advocaat, verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft van 7 december 2011 tot 20 juli 2012 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans: Basisregistratie Personen) ingeschreven gestaan op het [adres 4] te [S.]. In verband met opnamen in verslavingsklinieken heeft betrokkene achtereenvolgens in de GBA ingeschreven gestaan op een adres in de gemeente Groningen (adres 1) en op een adres in de gemeente Tynaarlo
(adres 2). Per 17 juli 2013 heeft betrokkene zich in de GBA laten inschrijven op het [adres 3] te Hoogezand (adres 3) en huurt hij de woning op dat adres. Hij heeft tot
31 oktober 2013 feitelijk in Tynaarlo verbleven.
1.2.
Betrokkene heeft op 29 juli 2013 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van inrichting voor de woning op adres 3. Bij besluit van 16 september 2013 heeft appellant die aanvraag van betrokkene afgewezen op de grond dat betrokkene niet in de gemeente Hoogezand-Sappemeer verblijft.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2014 (bestreden besluit) heeft appellant, voor zover in dit geding van belang, het bezwaar tegen het besluit van 16 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene ten tijde van belang wel feitelijk in Tynaarlo woonde, maar dat niettemin appellant bij het bestreden besluit ten onrechte niet, althans onvoldoende heeft betrokken of, en zo ja, in welke mate gewicht toekomt aan de bijzondere feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij heeft de rechtbank gewezen op de omstandigheid dat betrokkene zijn woning in [S.] in 2012 heeft verlaten voor de behandeling van de bij hem aanwezige verslavingsproblematiek. Betrokkene heeft te kennen gegeven dat hij wilde terugkeren naar zijn woonplaats Hoogezand-Sappemeer nadat het doel van de behandeling was bereikt. Voorts heeft de rechtbank gewezen op de omstandigheid dat betrokkene pas in aanmerking kon komen voor toewijzing van een woning in de gemeente Hoogezand-Sappemeer wanneer hij zich aldaar zou inschrijven in de GBA. Onder die omstandigheden had appellant zich naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat betrokkene ten tijde van belang niet een eventuele aanspraak op bijzondere bijstand voor woninginrichting jegens appellant geldend kon maken. Dit temeer omdat ten tijde van belang een reëel uitzicht bestond op terugkeer van betrokkene naar de gemeente
Hoogezand-Sappemeer. Niet in geschil is immers dat het verblijf van betrokkene in de kliniek op dat moment niet langer was geïndiceerd. De enige reden dat betrokkene nog in de kliniek verbleef, was dat hij de woning op adres 3 nog niet kon gaan bewonen omdat hij niet over de middelen beschikte om de woning in te richten. Betrokkene verbleef daarom (als een soort noodoplossing) langer in de kliniek, maar wilde zodra dat mogelijk was op adres 3 gaan wonen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT8937) is voor het antwoord op de vraag waar iemand woont bepalend de plaats waar hij werkelijk woont met zijn gezin en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. De vraag waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de WWB dient dan ook beantwoord te worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9432) komt bij de vraag waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de WWB geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de GBA.
4.3.
In artikel 1:11, eerste lid, van het BW is bepaald dat een natuurlijk persoon zijn woonstede verliest door daden, waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven.
4.4.
Appellant heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene ten tijde van de aanvraag zijn woonplaats niet meer in de gemeente Hoogezand-Sappemeer had. Betrokkene was immers op 20 juli 2012 uit die gemeente vertrokken met opzegging van zijn huurovereenkomst. Hij heeft vervolgens tot 31 oktober 2013, dus meer dan een jaar en drie maanden onafgebroken elders verbleven, eerst op adres 1 en daarna op adres 2, alvorens een andere woning in de gemeente Hoogezand-Sappemeer te betrekken. Onder die omstandigheden is geen sprake van een tijdelijk verblijf elders dat niet tot wijziging van de woonplaats als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de WWB leidt. Uit de daden van betrokkene moet worden afgeleid dat hij zijn woonplaats heeft verplaatst naar de gemeenten Groningen en later Tynaarlo. Daaraan kan niet afdoen dat hij naar eigen zeggen altijd de bedoeling heeft gehad naar Hoogezand-Sappemeer terug te keren.
4.5.
Appellant heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat niet het moment waarop betrokkene zich opnieuw in de GBA heeft ingeschreven in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, tevens de datum waarop de huurovereenkomst van de woning op adres 3 is ingegaan, bepalend is voor het vaststellen van de woonplaats van betrokkene, maar dat het
erom gaat waar hij in de hier te beoordelen periode van 29 juli 2013 tot 16 september 2013 werkelijk woonde, en dat was - nog steeds - op adres 2. Dat betrokkene liever eerder had willen verhuizen naar adres 3 is in dat kader niet van belang.
4.6.
Gelet op wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen had betrokkene in de te beoordelen periode niet zijn woonplaats in Hoogezand-Sappemeer, zodat hij jegens appellant geen recht op bijstand had. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bestaat vervolgens geen reden voor een beoordeling of sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden van het geval op grond waarvan toch recht op bijstand jegens appellant bestaat.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep, voor zover het is gericht tegen de handhaving van de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand, ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen de handhaving van de afwijzing van de
aanvraag om bijzondere bijstand, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J Klik als voorzitter en M. ter Brugge en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) J.L. Meijer

HD