ECLI:NL:CRVB:2015:4747
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. ter Brugge
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding en de gevolgen voor de terugvordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de tussenuitspraak en einduitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant ontving sinds 6 oktober 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding dat appellant niet op afspraken was verschenen, heeft de Dienst Werk en Inkomen (DWI) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met P, wat hij niet had gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2011 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft de besluiten van het college in grote lijnen bevestigd.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen voldoende bewijs bieden voor de conclusie dat appellant en P een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad heeft daarbij benadrukt dat de motieven van de betrokkenen en de aard van hun relatie niet van belang zijn voor de beoordeling van de gezamenlijke huishouding. De Raad heeft ook geoordeeld dat de inkomsten van P uit arbeid in mindering moeten worden gebracht op de bijstand, ongeacht de aard en het niveau van die arbeid. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering van bijstand tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties zou leiden. De Raad heeft de hoger beroepen van appellant ongegrond verklaard en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd.