ECLI:NL:CRVB:2016:1002
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag met betrekking tot op geld waardeerbare activiteiten en bewijspositie appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 16 augustus 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel niet in staat was het recht op bijstand vast te stellen. De appellant had onvoldoende inzicht gegeven in zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer. Na een periode van afwijzingen en intrekking van bijstand, diende de appellant opnieuw een aanvraag in, maar deze werd wederom afgewezen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waarbij de periode van juni 2013 tot en met 13 juni 2014 centraal stond. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de eerdere besluiten terug te komen. Bovendien was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij geen op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de appellant om zijn bewijspositie te onderbouwen, zelfs in moeilijke financiële omstandigheden.