ECLI:NL:CRVB:2016:1483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot maatschappelijke opvang geweigerd; beoordeling van rechtmatigheid verblijfsstatus en voorliggende voorzieningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een Nigeriaanse vrouw geboren in 1988 met twee minderjarige kinderen, had een aanvraag voor maatschappelijke opvang ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante zich tot 26 mei 2014 kon melden bij de Dienst Terugkeer en Vertrek voor opvang in een gezinsopvanglocatie, en vanaf die datum bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers voor opvang in een asielzoekerscentrum.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante gedurende de periode van 11 april 2014 tot 26 mei 2014 niet rechtmatig in Nederland verbleef, maar vanaf 26 mei 2014 in verband met haar asielaanvraag rechtmatig was. De Raad heeft ook overwogen dat appellante en haar kinderen recht hebben op bescherming van hun privé- en gezinsleven volgens artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad heeft geconcludeerd dat het college appellante terecht heeft gewezen op de mogelijkheid om opvang aan te vragen bij het COA, en dat deze opvang als een voorliggende voorziening geldt.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier M.S.E.S. Umans, en is openbaar uitgesproken op 20 april 2016.