ECLI:NL:CRVB:2016:2786
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet gemelde inkomsten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Pentasz Mergelland ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving van 4 november 2005 tot en met 30 september 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar appellant heeft de Sociale Recherche Pentasz Mergelland onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet alle inkomsten had gemeld, waaronder inkomsten uit de verkoop van aloëvera producten en de handel in verdovende middelen. Op basis van deze bevindingen heeft het dagelijks bestuur op 15 mei 2013 de bijstand van appellant ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 18.671,91.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij niet aan de afgelegde verklaring kan worden gehouden, maar de Raad oordeelt dat de verklaring die appellant tegenover de sociale recherche heeft afgelegd, als juist kan worden aangenomen. De Raad wijst erop dat appellant tijdens het gehoor op 4 augustus 2010 heeft verklaard dat hij goed is behandeld en niet onder druk is gezet. De Raad concludeert dat het bestreden besluit voldoende grondslag heeft en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.