ECLI:NL:CRVB:2016:3882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
15/2025 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering voorschotten WW en het vertrouwensbeginsel bij zelfstandige werkzaamheden

In deze zaak gaat het om de terugvordering van voorschotten op de Werkloosheidswet (WW) aan appellant, die als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant toestemming gegeven om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden te verrichten, waarbij 70% van de inkomsten als zelfstandige in mindering zou worden gebracht op de WW-uitkering. Na afloop van de periode heeft het Uwv vastgesteld dat appellant te veel voorschotten had ontvangen, wat leidde tot een terugvordering van € 8.338,77. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich kon beroepen op het vertrouwensbeginsel, omdat een werkcoach van het Uwv hem in 2009 zou hebben meegedeeld dat de winst uit onderneming met de voorschotten zou worden verrekend. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van ondubbelzinnige toezeggingen van het Uwv die gerechtvaardigde verwachtingen bij appellant hebben gewekt. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv terecht is uitgegaan van het belastbaar loon bij de verrekening van de inkomsten en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

15/2025 WW
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 februari 2015, 13/3026 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.J. Meijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 8 september 2009 heeft het Uwv appellant toestemming verleend om gedurende de periode van 20 juli 2009 tot en met 17 januari 2010 werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de start van een eigen bedrijf. In dat besluit is tevens vermeld dat de uitkering over de startperiode als voorschot wordt betaald en dat 70% van de inkomsten als zelfstandige op die uitkering in mindering wordt gebracht. Ten slotte is vermeld dat het Uwv appellant na de startperiode nader zal informeren over de verrekening van zijn inkomsten met de WW-uitkering.
1.2.
Bij besluit van 25 januari 2010 is de WW-uitkering van appellant beëindigd met ingang van 18 januari 2010 omdat appellant vanaf die datum volledig werkzaam was als zelfstandige. Bij dit besluit is appellant eraan herinnerd dat op zijn uitkering over de periode van
20 juli 2009 tot 18 januari 2010 70% van zijn inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap in mindering wordt gebracht en vermeld dat het Uwv daarbij moet uitgaan van de inkomsten uit deze werkzaamheden over de kalenderjaren 2009 en 2010.
1.3.
Het Uwv heeft de definitieve aanslagen inkomstenbelasting over 2009 en 2010 van appellant op 30 november 2011 en 20 februari 2013 ontvangen van de Belastingdienst.
1.4.
Bij besluit van 19 april 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant in verband met zijn inkomsten als zelfstandige een bedrag van € 8.338,77 bruto te veel aan voorschotten op zijn WW-uitkering heeft ontvangen en dat appellant dat bedrag moet terugbetalen.
1.5.
Bij besluit van 20 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv, voor zover in dit geding van belang, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 april 2013 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van een besloten vennootschap (B.V.) als inkomen moet worden beschouwd het belastbaar loon uit de werkzaamheden als zelfstandige. Het Uwv heeft het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel verworpen omdat niet gebleken is dat appellant andersluidende informatie is verstrekt. Met name is niet gebleken dat appellant zou zijn meegedeeld dat de hele investering in zijn bedrijf in mindering zou mogen worden gebracht op het resultaat van zijn onderneming en dat alleen als er een positief resultaat zou overblijven, dit tot een terugvordering zou leiden.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn beroep op het vertrouwensbeginsel gehandhaafd. Appellant heeft herhaald dat werkcoach [naam] van het Uwv hem in 2009 heeft meegedeeld dat de winst uit onderneming met de verleende voorschotten WW zou worden verrekend. Omdat de winst uit onderneming in 2009 en 2010 negatief is geweest was er geen grond voor terugvordering van verleende voorschotten WW. Daarnaast heeft appellant zich op de website van het Uwv beroepen, waaruit volgens hem blijkt dat de inkomsten als startende zelfstandige binnen twee jaar na afloop van de startperiode geheel of gedeeltelijk met de betaalde voorschotten zullen worden verrekend. Nu die termijn was verstreken mocht appellant erop vertrouwen dat het Uwv niet meer tot terugvordering zou overgaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Raad staat vast dat het Uwv op grond van artikel 35aa van de WW en artikel 2, eerste lid, van het Inkomstenbesluit WW, bij de verrekening van inkomsten moest uitgaan van het door de Belastingdienst vastgestelde belastbaar loon van appellant als directeur-grootaandeelhouder van [BV] over 2009 en 2010. Zie ook de uitspraak van de Raad van 3 april 2013,
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6160. Het gaat in dit geding om de vraag of het Uwv wegens schending van het vertrouwensbeginsel bij de verrekening van inkomsten, in afwijking van de wettelijke bepalingen, had moeten uitgaan van de belastbare winst uit onderneming.
4.2.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat werkcoach [naam] hem in 2009 zou hebben toegezegd dat in zijn geval de belastbare winst uit onderneming zou worden verrekend met de verleende voorschotten WW. [naam] is door de rechtbank als getuige gehoord op de zitting van 20 oktober 2014. Uit de aantekeningen van de griffier van die zitting blijkt niet dat [naam] heeft erkend dat hij dat appellant destijds heeft meegedeeld. Uit die aantekeningen blijkt veeleer dat [naam] niet goed wist op welke wijze inkomsten als zelfstandige moesten worden verrekend in geval van een B.V. Hij heeft verklaard dat hij niet meer weet wat hij hierover aan appellant heeft gezegd. Ook uit de aantekeningen van [naam] van zijn gesprekken met appellant in 2009 in Sonar blijkt niet dat hij appellant heeft meegedeeld dat bij de verrekening van inkomsten als zelfstandige zou worden uitgegaan van de belastbare winst uit onderneming in plaats van het belastbaar loon. De enkele verklaring van appellant dat [naam] hem dit heeft toegezegd is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.4.
Het beroep van appellant op de website van het Uwv slaagt evenmin. Op die website stond vermeld: “Tijdens de startperiode houdt u uw WW-uitkering maximaal
26 kalenderweken. U krijgt de uitkering als voorschot. Later verrekent Uwv uw inkomsten als zelfstandige geheel of gedeeltelijk met uw uitkering. Dit gebeurt ongeveer 2 jaar later”. Daargelaten dat het hier algemene informatie betreft die niet te snel als een het Uwv bindende uitlating mag worden opgevat, blijkt uit deze informatie niet dat het Uwv na afloop van die periode van verrekening van inkomsten zou afzien.
4.5.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het Uwv bij de verrekening van inkomsten terecht is uitgegaan van het belastbaar loon over 2009 en 2010. Daarvan uitgaande heeft het Uwv op goede gronden beslist dat appellant over de startperiode van 20 juli 2009 tot en met 17 januari 2010 een bedrag van € 8.338,77 bruto te veel aan voorschotten op zijn
WW-uitkering heeft ontvangen en dat bedrag moet terugbetalen aan het Uwv.
4.6.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en E. Dijt en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) J.C. Borman

NK