In deze zaak gaat het om de terugvordering van voorschotten op de Werkloosheidswet (WW) aan appellant, die als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant toestemming gegeven om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden te verrichten, waarbij 70% van de inkomsten als zelfstandige in mindering zou worden gebracht op de WW-uitkering. Na afloop van de periode heeft het Uwv vastgesteld dat appellant te veel voorschotten had ontvangen, wat leidde tot een terugvordering van € 8.338,77. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich kon beroepen op het vertrouwensbeginsel, omdat een werkcoach van het Uwv hem in 2009 zou hebben meegedeeld dat de winst uit onderneming met de voorschotten zou worden verrekend. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van ondubbelzinnige toezeggingen van het Uwv die gerechtvaardigde verwachtingen bij appellant hebben gewekt. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv terecht is uitgegaan van het belastbaar loon bij de verrekening van de inkomsten en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.