ECLI:NL:CRVB:2016:3887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
14/6013 AWBZ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over indicatie persoonlijke verzorging en begeleiding in het kader van de AWBZ

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 13 oktober 2016, wordt de zaak behandeld van een appellante die een indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding heeft aangevraagd bij het CIZ. De Raad oordeelt dat het uitgangspunt van het CIZ, dat appellante in staat is zelfstandig haar persoonlijke verzorging uit te voeren, niet voldoende gemotiveerd is. De Raad stelt dat er nader onderzoek moet worden verricht door de medisch adviseur van het CIZ om de situatie van appellante beter te begrijpen. De appellante, geboren in 1970, heeft te maken met een whiplashtrauma en hernia- en psychische klachten, wat haar in staat zou moeten stellen om aanspraak te maken op meer zorg dan het CIZ heeft toegekend. De Raad wijst erop dat de rechtbank de proceskosten in beroep onjuist heeft vastgesteld en draagt het CIZ op om de gebreken in hun besluit te herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische adviezen en de noodzaak van actuele informatie in het besluitvormingsproces.

Uitspraak

14/6013 AWBZ-T
Datum uitspraak: 13 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 september 2014, 12/4661 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1970, heeft een whiplashtrauma als gevolg van verkeersongevallen in 2008 en 2009. Verder is zij bekend met hernia klachten en psychische klachten.
1.2.
In verband hiermee heeft CIZ aan appellante bij besluit van 3 augustus 2011 een indicatie als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verleend voor persoonlijke verzorging (PV), klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) en begeleiding individueel (BI), klasse 1
(0 tot 1,9 uur per week). Op grond van dit besluit eindigde de indicatie voor BI op 21 augustus 2011 en voor PV op 2 augustus 2012.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellante van 1 februari 2012 om verhoging van de indicatie voor PV wegens saunabezoek heeft CIZ bij besluit van 30 maart 2012 aan appellante een indicatie voor PV, klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week) en BI, klasse 1, verleend voor de periode van 30 maart 2012 tot en met 29 maart 2013. Volgens CIZ volstaat klasse 2 voor PV en bestaat voor het saunabezoek geen medische noodzaak.
1.4.
Bij besluit van 18 oktober 2012 (bestreden besluit 1) heeft CIZ het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, de looptijd van de PV, klasse 2, verlengd tot 29 maart 2014 en de toegekende BI beëindigd met ingang van 29 november 2012. Hieraan heeft CIZ een advies van de medisch adviseur van CIZ van 1 augustus 2012 ten grondslag gelegd.
1.5.
Tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft CIZ het besluit van 12 augustus 2013 (bestreden besluit 2) genomen. Daarbij is bestreden besluit 1 ingetrokken. Bij bestreden besluit 2 is de aan appellante tot 29 november 2012 toegekende BI ongewijzigd gehandhaafd. Verder is bij dat besluit de PV voor de periode van 30 maart 2012 tot en met 2 augustus 2012 verhoogd naar klasse 3, vervolgens met ingang van 3 augustus 2012 voortgezet naar klasse 2 en met inachtneming van een overgangstermijn per 23 september 2013 beëindigd. Bestreden besluit 2 berust op een advies van de medisch adviseur van CIZ van 29 mei 2013. CIZ heeft de PV beëindigd per 23 september 2013 omdat appellante in staat moet worden geacht zich zelfstandig te kunnen verzorgen, omdat dat geen zware activiteit is en de belasting kan worden verminderd door handelingen gedoseerd, gefaseerd en in eigen tempo uit te voeren.
1.6.
Bij besluit van 23 april 2013 heeft CIZ aan appellante een indicatie voor PV, klasse 2, verleend voor de periode van 23 april 2013 tot en met 29 maart 2014 op de grond dat tot de datum van beëindiging nog een geldig indicatiebesluit voor PV, klasse 2, aanwezig was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van dat besluit. CIZ dient aan appellante haar proceskosten in beroep te vergoeden. De rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het saunabezoek niet medisch noodzakelijk is en appellante daarom geen recht heeft op meer PV. Het standpunt van CIZ dat saunabezoek niet medisch noodzakelijk is berust op verschillende adviezen van de medisch adviseur. Aanknopingspunten dat deze adviezen onzorgvuldig of onjuist zijn ontbreken. Ook uit de op grond van de afspraak ter zitting alsnog door CIZ ingewonnen informatie van de neuroloog komt niet naar voren dat saunabezoek medisch noodzakelijk is.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Gelet op het verhandelde ter zitting in hoger beroep handhaaft appellante de volgende gronden van beroep. De einddatum van de indicatie voor BI is na bezwaar ten onrechte bepaald op 29 november 2012, aangezien op grond van het besluit van 30 maart 2012 de indicatie voor BI doorliep tot en met 29 maart 2013 en zij geen bezwaar had tegen die indicatie. Verder had appellante ook na 2 augustus 2012 in aanmerking moeten komen voor PV, klasse 3. Appellante heeft meer hulp nodig bij haar persoonlijke verzorging in verband met saunabezoek en hydrotherapie, waarvoor zij een verwijzing heeft van haar neuroloog. Het in beroep toegekende bedrag voor proceskosten is te laag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
Begeleiding
4.1.
De beroepsgrond dat CIZ bij bestreden besluit 2 de looptijd van de indicatie voor BI ten onrechte heeft beperkt tot de periode van 30 maart 2012 tot 29 november 2012 slaagt niet. De bij besluit van 30 maart 2012 toegekende indicatie voor BI had weliswaar een langere looptijd, maar appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op dat bezwaar heeft CIZ bij bestreden besluit 2, onder intrekking van bestreden besluit 1, beslist. Daarbij heeft CIZ in het kader van de op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven volledige heroverweging van het besluit van 30 maart 2012 aanleiding gezien de BI te beëindigen. Op grond van vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 november 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BB9311), is een indicatiebesluit gelet op de samenhang tussen de mogelijk te indiceren zorgfuncties één en ondeelbaar. Dit betekent dat CIZ ook de indicatie voor BI mocht heroverwegen, hoewel appellante daartegen geen bezwaar had gemaakt. De beëindiging van de BI bij bestreden besluit 2 heeft appellante niet bestreden op inhoudelijke gronden. In overeenstemming met vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2559) heeft CIZ bij bestreden besluit 1 een overgangstermijn geboden van zes weken om appellante de mogelijkheid te geven om in te spelen op de lagere aanspraak. Nu ten tijde van bestreden besluit 2 de eerder geboden overgangstermijn al was verstreken, vereist het beginsel van de rechtszekerheid niet dat bij dat besluit wederom een overgangstermijn wordt geboden.
Persoonlijke verzorging
4.2.
Tussen partijen is allereerst in geschil of appellante is aangewezen op persoonlijke verzorging.
4.3.
In bestreden besluit 1 heeft CIZ zich in navolging van het advies van de medisch adviseur van 1 augustus 2012 op het standpunt gesteld dat appellante op grond van de ernst van haar nek- en schouderklachten ondersteuning nodig heeft bij persoonlijke verzorging. Zij komt in aanmerking voor dagelijkse ondersteuning bij douchen en aankleden. Uit de verstrekte informatie blijkt dat appellante als gevolg van hernia’s onder andere een beperkte beweeglijkheid heeft van de cervicale wervelkolom en dat beweging van de wervelkolom direct uitstralende pijn veroorzaakt. Wanneer zij zich te veel belast, gaat dit gepaard met coördinatieklachten, wat te veel impact zal hebben op haar verdere functioneren die dag. Appellante wordt wel in staat geacht om zich ’s avonds uit te kleden.
4.4.
In bestreden besluit 2 heeft CIZ onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur van 29 mei 2013 geconcludeerd dat appellante in staat wordt geacht om zich zelfstandig te kunnen verzorgen, aangezien dit geen zware activiteit is. Hierbij kan de belasting worden verminderd door handelingen gedoseerd, gefaseerd en in eigen tempo uit te voeren. Blijkens het advies van 29 mei 2013 heeft in beroep bij de rechtbank een herbeoordeling plaatsgevonden van alle reeds ontvangen medische gegevens. Op grond daarvan gaat de medisch adviseur ervan uit dat appellante evidente aandoeningen heeft aan het bewegingsapparaat waarbij zij klachten ervaart. De hieruit voortvloeiende beperkingen leiden echter niet tot lichte beperkingen omdat appellante wel in staat is om een auto te besturen en twee baantjes te zwemmen. Ondanks de klachten is er geen absolute medische contra-indicatie de bewegingen uit te voeren die bij de persoonlijke verzorging noodzakelijk zijn. Bij zwemmen en autorijden dienen immers ook handelingen te worden verricht die een bepaalde mate van inspanning en functionaliteit vereisen van het bewegingsapparaat.
4.5.
De in het medisch advies van 29 mei 2013 centraal staande informatie over het autorijden en zwemmen van appellante is door haar naar voren gebracht tijdens het na afloop van de hoorzitting in bezwaar van 24 mei 2012 door de medewerker bezwaar verrichte aanvullend onderzoek. De medisch adviseur heeft bij de totstandkoming van zowel het medisch advies van 1 augustus 2012 als het medisch advies van 29 mei 2013 de beschikking gehad over deze informatie aangezien die werd vermeld in de bij de vraagstelling aan de medisch adviseur behorende profielschets van appellante. Zonder nadere toelichting en eventueel te verrichten nader onderzoek is niet begrijpelijk waarom deze informatie in het advies van 1 augustus 2012 niet leidt tot de conclusie dat appellante zelfstandig in haar persoonlijke verzorging kan voorzien en in het advies van 29 mei 2013 wel. Hier komt nog bij dat appellante tijdens het aanvullend onderzoek van 24 mei 2012 heeft te kennen gegeven dat zij door de pijnklachten bij haar nek en schouders haar armen niet omhoog kan brengen. Niet inzichtelijk is in hoeverre hiermee rekening is gehouden in het medisch advies van 29 mei 2013. Verder komt uit bestreden besluit 1 naar voren dat CIZ toen rekening heeft gehouden met de mededing van appellante dat langer dan twee baantjes zwemmen te vermoeiend is en dat zij dan last krijgt van coördinatieproblemen. Ten slotte heeft appellante over het autorijden vermeld dat het gaat om kleine stukjes en schrijft de ergotherapeut in zijn brief van 8 mei 2012 dat autorijden niet mogelijk is omdat appellante daar duizelig en misselijk van wordt. Niet blijkt dat de medisch adviseur in het advies van 29 mei 2013 deze informatie in de afweging heeft betrokken. Ook het medisch advies van 29 april 2014 geeft hiervan geen blijk.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het aan bestreden besluit 2 ten grondslag liggende uitgangspunt dat appellante in staat is zelfstandig haar persoonlijke verzorging uit te voeren niet inzichtelijk is gemotiveerd en daartoe een nadere toelichting en eventueel nader onderzoek moet worden verricht door de medisch adviseur van CIZ. Voor zover CIZ daarbij tevens de in de medische adviezen van 29 mei 2013 en 29 april 2014 genoemde onbenutte voorliggende voorzieningen in de vorm van fysiotherapie of multidisciplinaire behandeling wenst te betrekken kan niet worden volstaan met verwijzing naar zich in het dossier bevindende medische informatie, zoals van de revalidatiearts van 29 juni 2010 en de neuroloog van 13 april 2012, omdat deze informatie onvoldoende actueel is.
Proceskosten in beroep
4.7.
De grond dat de rechtbank de proceskosten in beroep onjuist heeft vastgesteld omdat is verzuimd overeenkomstig de bijlage behorende bij het Besluit proceskosten bestuursrecht rekening te houden met het toekennen van 1 punt voor het verschijnen ter zitting slaagt.
Slot
4.8.
Teneinde te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb CIZ op te dragen de in 4.6 genoemde gebreken in bestreden besluit 2 te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt CIZ op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 12 augustus 2013 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.C. Borman

UM