In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wettelijke rente verschuldigd is aan betrokkene over een te veel betaald bedrag van € 40.140,62. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv deze rente moest vergoeden, omdat het Uwv premienota's en boetebesluiten had herzien en vastgesteld op lagere bedragen. De Centrale Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat artikel 4:102 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is op de betalingsverplichting van het Uwv. Dit artikel verplicht het bestuursorgaan om wettelijke rente te vergoeden over de periode tussen de betaling en de terugbetaling van het te veel betaalde bedrag. Het Uwv had in hoger beroep aangevoerd dat artikel 4:102 niet van toepassing was, omdat de oorspronkelijke besluiten voor de inwerkingtreding van dit artikel waren genomen. De Raad oordeelde echter dat de betalingsverplichting was ontstaan na de inwerkingtreding van de wet en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv wettelijke rente verschuldigd was. De Raad vernietigde de opdracht aan het Uwv om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, maar bevestigde verder de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.