ECLI:NL:CRVB:2016:4434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
14/6707 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opschorting en intrekking van bijstand wegens niet voldoen aan oproep voor arbeidsintegratiedoeleinden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 5 februari 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). In augustus 2013 werd appellant uitgenodigd voor een trajectplan gericht op arbeidsactivering. Appellant heeft echter niet voldaan aan verschillende oproepen van het college, wat leidde tot de opschorting en intrekking van zijn bijstand. Het college stelde dat appellant niet had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, wat volgens hen een grond was voor de opschorting en intrekking van de bijstand.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, omdat het niet voldoende had aangetoond dat appellant niet had meegewerkt aan het onderzoek naar zijn arbeidsinschakeling. De Raad stelde vast dat de huisbezoeken en verzoeken om informatie enkel gericht waren op het verkrijgen van medische gegevens en dat het college niet had aangetoond dat deze gegevens noodzakelijk waren voor het vaststellen van het recht op bijstand. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond, waardoor de besluiten van het college werden herroepen en appellant zijn recht op bijstand behield.

Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 1.984,-, en diende het college het griffierecht van in totaal € 166,- aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

14/6707 WWB
Datum uitspraak: 8 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 oktober 2014, 14/1660 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2016. Appellant, daartoe opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Jansen. Het college heeft zich, daartoe eveneens opgeroepen, laten vertegenwoordigen door F.X. Pouwels.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 5 februari 2013 bijstand, ten tijde hier van belang op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), nu genaamd Participatiewet (PW).
1.2.
Op 7 augustus 2013 heeft appellant met zijn werkcoach gesproken over zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Naar aanleiding van dit gesprek heeft het college bij besluit van 8 augustus 2013 aan appellant medegedeeld dat ten aanzien van hem een trajectplan zal worden ingezet, gericht op arbeidsactivering en arbeidstoeleiding, met als doel het vinden van betaald werk. In dat kader is appellant in aanmerking gebracht voor de
re-integratievoorziening “bemiddelen”. Deze re‑integratievoorziening startte op 7 augustus 2013 en duurde tot 7 augustus 2014. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Tijdens het gesprek op 7 augustus 2013 is een vervolgafspraak gemaakt op 16 augustus 2013. Appellant heeft dat gesprek op advies van zijn huisarts afgezegd. Bij brief van
23 augustus 2013 heeft de werkcoach appellant opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op
30 augustus 2013. Appellant heeft verzocht deze afspraak te verplaatsten omdat hij een deskundige wilde meenemen. Het college heeft dat verzoek afgewezen en appellant gewezen op zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB.
1.4.
Bij brief van 4 september 2013 heeft de werkcoach appellant uitgenodigd voor een gesprek op 11 september 2013. Appellant heeft zich vervolgens ziek gemeld. Daarna heeft het hoofd van de afdeling Participatie en Inkomen (afdelingshoofd) met de moeder van appellant afgesproken dat de contacten voortaan via haar verlopen.
1.5.
Bij brief van 23 september 2013, gericht aan de moeder van appellant, heeft het afdelingshoofd appellant en zijn moeder uitgenodigd voor een gesprek op 27 september 2013. Bij brief van 25 september 2013 heeft de moeder van appellant medegedeeld dat appellant niet in staat is om bij het gesprek op 27 september 2013 aanwezig te zijn. Bij brief van
18 oktober 2013 heeft het afdelingshoofd de moeder van appellant voorgesteld om een onafhankelijke bedrijfsarts te laten adviseren over de belastbaarheid van appellant en verzocht om voor 1 november 2013 een overzicht van de behandelaars van appellant te verstrekken. Bij brief van 12 november 2013 heeft het afdelingshoofd de moeder nogmaals verzocht om die gegevens voor 20 november 2013 te verstrekken. Appellant heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven.
1.6.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft het college de bijstand met ingang van
20 november 2013 opgeschort op de grond dat de moeder van appellant niet tijdig de gevraagde gegevens over de behandelaars had verstrekt. Daarbij heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen tijdens een gesprek op 2 december 2013. Voorts heeft het college appellant erop gewezen dat indien hij het verzuim niet herstelt, de bijstand met ingang van 20 november 2013 kan worden beëindigd.
1.7.
Bij brief van 29 november 2013 heeft de moeder van appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 november 2013 en verzocht om een gesprek in januari 2014 omdat zij in december geen vrij kan krijgen van haar werk.
1.8.
Bij brief van 5 december 2013 heeft het college appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen tijdens een huisbezoek op 16 december 2013. Op
16 december 2013 heeft de consulent tevergeefs een huisbezoek gebracht aan het woonadres van appellant. Er werd niet open gedaan.
1.9.
Bij besluit van 20 december 2013 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 20 november 2013 ingetrokken en met ingang van 20 december 2013 beëindigd op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB.
1.10.
Bij besluit van 20 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 26 november 2013 en 20 december 2013 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, voor zover hier van belang, is een belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.3.
Artikel 17, tweede lid, van de WWB, zoals dit luidde tot 1 juli 2013, bepaalde dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Met ingang van 1 juli 2013 heeft de wetgever (bij de wet van 19 juni 2013, Stb. 2013, 236 (Verzamelwet SZW 2013)) - onder wijziging van de punt in een komma - de zin in dit artikellid als volgt aangevuld: “waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn arbeidsinschakeling.”
4.4.
Op grond van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college het recht op bijstand opschorten indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
Op grond van het tweede lid van dit artikel doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Op grond van het vierde lid van dit artikel kan het college het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn herstelt.
4.5.
In zijn uitspraak van 17 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:456) heeft de Raad, onder verwijzing naar zijn eerdere uitspraken van 30 januari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8403), 14 augustus 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BE2717) en 20 juli 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN2722), geoordeeld dat in het geval waarin een betrokkene alleen wordt tegengeworpen dat hij niet heeft voldaan aan de in artikel 9, eerste lid, aanhef en
onder b, van de WWB neergelegde verplichting mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsmarktinschakeling, het college gelet op de parlementaire geschiedenis van artikel 17, tweede lid, van de WWB en de Verzamelwet SZW 2013 betrokkene niet kan tegenwerpen dat door dit verzuim het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Niet in geschil is dat het huisbezoek dat op 16 december 2013 zou plaatsvinden, uitsluitend ten doel had het verstrekken van contactgegevens van medische behandelaars en het ondertekenen van een medische machtiging. Deze gegevens waren, gelet op wat onder 1.2 tot en met 1.7 is vastgesteld, slechts noodzakelijk in het kader van een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling.
4.7.
Appellant heeft terecht aangevoerd dat het feit dat hij niet heeft gereageerd op de brieven van het college van 18 oktober 2013 en 12 november 2013 en niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek dat op 16 december 2013 zou plaatsvinden niet tot gevolg heeft dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college was dan ook niet bevoegd om de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste en vierde lid, van de WWB op te schorten en vervolgens in te trekken.
4.8.
Reeds hierom slaagt het hoger beroep en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 54, eerste en
vierde lid, van de WWB. Tevens zal de Raad de besluiten van 26 november 2013 en
20 december 2013 herroepen omdat aan deze besluiten hetzelfde, onherstelbare gebrek kleeft als aan het bestreden besluit. Dit betekent dat appellant vanaf 20 november 2016 zijn recht op
bijstand heeft behouden.
4.9.
Het college heeft ter zitting desgevraagd toegezegd dat het de renteschade wegens
niet-tijdig betaalde bijstand aan appellant zal vergoeden. Het college dient de wettelijke rente te berekenen overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 maart 2014 gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 maart 2014;
- herroept de besluiten van 26 november 2013 en 20 december 2013;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 1.984,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD