ECLI:NL:CRVB:2016:47
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen onroerend goed in Marokko
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van betrokkene, die sinds 15 maart 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor het onderzoek was een melding van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat betrokkene onroerend goed in Marokko op haar naam had staan. Dit leidde tot een onderzoek door de Afdeling Bijzondere Onderzoeken van de gemeente Rotterdam, waaruit bleek dat betrokkene sinds 16 december 1986 een onroerende zaak in Marokko bezat, met een waarde van € 200.745,-. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop besloten de bijstand van betrokkene per 1 juli 2013 in te trekken, omdat haar vermogen de vrij te laten grens overschreed.
Betrokkene heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen de opgelegde boete gegrond verklaard, maar het beroep tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard. Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, terwijl het college zich tegen de verlaging van de boete heeft gekeerd.
Tijdens de zitting heeft het college aangegeven de boete niet meer te handhaven, waardoor het hoger beroep van het college als ingetrokken wordt beschouwd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet kon beschikken over het onroerend goed, en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad heeft vastgesteld dat de onroerende zaak op naam van betrokkene stond en dat zij niet heeft aangetoond dat dit buiten haar medeweten is gebeurd. De beroepsgrond van betrokkene is dan ook afgewezen.