ECLI:NL:CRVB:2016:47

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/4192 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen onroerend goed in Marokko

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van betrokkene, die sinds 15 maart 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor het onderzoek was een melding van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat betrokkene onroerend goed in Marokko op haar naam had staan. Dit leidde tot een onderzoek door de Afdeling Bijzondere Onderzoeken van de gemeente Rotterdam, waaruit bleek dat betrokkene sinds 16 december 1986 een onroerende zaak in Marokko bezat, met een waarde van € 200.745,-. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop besloten de bijstand van betrokkene per 1 juli 2013 in te trekken, omdat haar vermogen de vrij te laten grens overschreed.

Betrokkene heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen de opgelegde boete gegrond verklaard, maar het beroep tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard. Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, terwijl het college zich tegen de verlaging van de boete heeft gekeerd.

Tijdens de zitting heeft het college aangegeven de boete niet meer te handhaven, waardoor het hoger beroep van het college als ingetrokken wordt beschouwd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet kon beschikken over het onroerend goed, en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad heeft vastgesteld dat de onroerende zaak op naam van betrokkene stond en dat zij niet heeft aangetoond dat dit buiten haar medeweten is gebeurd. De beroepsgrond van betrokkene is dan ook afgewezen.

Uitspraak

14/4192 WWB, 14/4346 WWB
Datum uitspraak: 11 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2014, 14/310 en 14/2838 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J.E. Sondorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft gereageerd op schriftelijke vragen van de Raad en, desgevraagd, nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. K. Kuster, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Dinç. Op verzoek van betrokkene is ter zitting verschenen, drs. S. de Boer, die als deskundige is gehoord.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving sinds 15 maart 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij is in de periode van 1973 tot 19 juni 2007 gehuwd geweest met [X.] (ex-echtgenoot).
1.2.
Naar aanleiding van een melding van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat betrokkene in Marokko onroerend goed op haar naam heeft staan, heeft de Afdeling Bijzondere Onderzoeken van de gemeente Rotterdam (ABO) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat kader heeft de ABO onder meer dossieronderzoek gedaan, van de Svb afkomstige stukken geraadpleegd waaronder een onderzoeksverslag van 11 januari 2013 van het Bureau voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat en betrokkene op 1 juli 2013 gehoord. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat sinds 16 december 1986 een onroerende zaak in het kadaster van Marokko op naam van betrokkene staat waarvan de waarde is getaxeerd op € 200.745,-. De bevindingen van het onderzoek van de ABO zijn neergelegd in de rapportages van
13 mei 2013 en 4 juli 2013.
1.3.
Het college heeft naar aanleiding van het resultaat van het onderzoek bij besluit van
18 juli 2013 de bijstand van betrokkene ingetrokken met ingang van 1 juli 2013. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat betrokkene over een vermogen beschikt van € 200.745,-, wat meer is dan het voor betrokkene geldende vrij te laten vermogen van € 11.590,-. Voorts heeft het college bij afzonderlijk besluit van 18 juli 2013 de bijstand van betrokkene over de periode van 27 december 2012 tot en met 30 juni 2013 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van € 6.067,08 van betrokkene teruggevorderd. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat betrokkene over die periode over vermogen heeft beschikt, waarvan de waarde hoger was dan het voor haar geldende vrij te laten vermogen. Zij heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door daarvan geen melding te maken aan het college. Als gevolg daarvan had zij over die periode geen recht op bijstand. Verder heeft het college aan betrokkene bij besluit van 20 augustus 2013 een boete opgelegd van € 6.070,-, omdat betrokkene zich niet aan de inlichtingenverplichting heeft gehouden.
1.4.
Bij besluit van 5 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de drie onder 1.3 genoemde besluiten ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen de boete gegrond verklaard, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, het besluit van 20 augustus 2013 herroepen, bepaald dat betrokkene een boete verschuldigd is van € 150,- en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
3. Betrokkene heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Het college heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de boete is verlaagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft het college te kennen gegeven de boete niet meer te handhaven, waarmee het hoger beroep van het college onder nummer 14/4192 WWB wordt geacht te zijn ingetrokken.
4.2.
De te beoordelen periode loopt van 27 december 2012 tot en met 18 juli 2013.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat gedurende de gehele te beoordelen periode een onroerende zaak in het kadaster van Marokko op naam van betrokkene heeft gestaan. Evenmin is in geschil dat het in de onroerende zaak gebonden vermogen boven de voor betrokkene van toepassing zijnde vermogensgrens lag.
4.4.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de onroerende zaak buiten haar medeweten op haar naam is gesteld. Verder kon zij feitelijk niet beschikken of redelijkerwijs beschikken over de onroerende zaak. Zij stelt dat mogelijk de ex-echtgenoot de onroerende zaak op haar naam heeft gezet. Indien betrokkene zonder instemming van hem over de onroerende zaak zou beschikken, zouden de gevolgen ernstig voor haar zijn geweest.
4.5.
Indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan geregistreerd is volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 30 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6528 en van 11 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP0817) de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.6.
Betrokkene is daarin niet geslaagd. Zij heeft niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zij niet redelijkerwijs kon beschikken over de onroerende zaak. De enkele verklaring van de ex-echtgenoot van 7 januari 2014 dat hij de woning in 1986 heeft gekocht en dat hij alleen over het eigendom kan beschikken, is daartoe onvoldoende. Betrokkene heeft geen poging gedaan om aan de hand van objectieve en verifieerbare stukken aannemelijk te maken dat het op haar naam zetten van de onroerende zaak volledig buiten haar medeweten is gebeurd. De verklaring van de door betrokkene naar zitting meegebrachte deskundige dat het in Marokko mogelijk is buiten medeweten van de echtgenote een onroerend zaak op naam van de echtgenote te zetten, is in dit verband evenmin toereikend reeds omdat deze verklaring niet ziet op het hier aan de orde zijnde concrete geval. Dat betrokkene mogelijk problemen met haar ex-echtgenoot had kunnen krijgen als zij de onroerend zaak zonder zijn instemming te gelde zou hebben gemaakt, doet er niet aan af dat zij kon beschikken over dit onroerend goed. De beroepsgrond dat betrokkene niet kon beschikken over de onroerende zaak slaagt dan ook niet.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD