In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de toekenning van hulp bij het huishouden aan de erven van een betrokkene die is overleden. Na twee tussenuitspraken heeft het college van burgemeester en wethouders van De Bilt een besluit genomen waarin de gebreken uit eerdere besluiten zijn hersteld. Het college heeft vastgesteld dat de betrokkene recht heeft op 12 uur en 30 minuten hulp bij het huishouden per week, wat volgens de Raad voldoende is om de beperkingen van de betrokkene te compenseren. De Raad heeft geoordeeld dat er geen noodzaak is voor meer hulp en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze bestreden werd. Daarnaast is er een verzoek om schadevergoeding gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de Raad is toegewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met meer dan drie jaar is overschreden en heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 3.500,-, waarvan € 3.000,- voor rekening van het college en € 500,- voor rekening van de Staat der Nederlanden. De proceskosten van appellanten zijn begroot op € 2.232,- en het college is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 115,-.