ECLI:NL:CRVB:2017:1019
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand op basis van de Participatiewet en de vereisten voor melding en aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 6 juli 2015 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW), met als gewenste ingangsdatum 1 januari 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze aanvraag aanvankelijk afgewezen, omdat appellant onvoldoende inlichtingen had verstrekt. Na een herziening werd de bijstand toegekend met ingang van 6 juli 2015, maar de appellant was van mening dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zich op 12 juni 2015 digitaal had ingeschreven als werkzoekende, maar dat deze inschrijving niet voldeed aan de vereisten van artikel 44 van de PW. De Raad oordeelde dat de appellant niet zo spoedig mogelijk zijn aanvraag had ingediend na zijn melding, wat betekent dat het college bevoegd was om de bijstand toe te kennen vanaf de datum van de aanvraag, 6 juli 2015. De Raad heeft ook geoordeeld dat de door appellant aangevoerde omstandigheden, zoals het gebrek aan middelen van bestaan, niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
De uitspraak bevestigt dat de regels omtrent de aanvraag en melding in de Participatiewet strikt moeten worden nageleefd, en dat het college in dit geval terecht heeft gehandeld door de bijstand pas toe te kennen vanaf de datum van de aanvraag.