ECLI:NL:CRVB:2017:1305
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over weigering WW-uitkering wegens gebrek aan privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft appellante, die zorg verleende aan haar ex-echtgenoot, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om haar een WW-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, omdat de arbeidsrelatie in overwegende mate werd beheerst door de familieverhouding tussen appellante en haar ex-echtgenoot. De Raad stelt vast dat er geen gezagsverhouding bestond, wat essentieel is voor de kwalificatie als werknemer onder de Werkloosheidswet (WW). Appellante had een zorgovereenkomst met haar ex-echtgenoot, maar deze overeenkomst voldeed niet aan de vereisten voor een arbeidsovereenkomst. De Raad concludeert dat appellante niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW en bevestigt de uitspraak van de rechtbank die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van een gezagsverhouding niet alleen op basis van de familierelatie kan worden gedaan, maar dat alle omstandigheden van het geval in onderling verband moeten worden bezien.