ECLI:NL:CRVB:2017:1705
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft in 2014 te maken gekregen met een intrekking en terugvordering van deze bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Dit gebeurde naar aanleiding van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij werd vastgesteld dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-partner Y, wat zij niet had gemeld. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, maar dat de onderzoeksresultaten onvoldoende grondslag boden voor de intrekking over de gehele periode van 9 september 2010 tot en met 31 oktober 2013. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij ook de terugvordering van de bijstand opnieuw beoordeeld moest worden. De Raad oordeelde dat appellante vanaf 1 april 2013 niet meer als zelfstandig subject van bijstand kon worden aangemerkt, maar dat de intrekking van de bijstand over de periode daarvoor niet gerechtvaardigd was. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.