Uitspraak
15.6152 WWB
OVERWEGINGEN
.Zij hebben de aanvraag op 21 augustus 2014 ingediend.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan appellanten werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 juli 2017 uitspraak gedaan. De appellanten, bijgestaan door hun advocaat mr. S. Faber, hebben in hoger beroep aangevoerd dat de kasstortingen op hun bankrekeningen en een ontvangen bedrag van een broer als leningen moeten worden beschouwd, en dat deze bedragen niet als middelen in aanmerking genomen mogen worden voor de bijstandsverlening. Het college heeft echter gesteld dat deze bedragen als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het om leningen gaat die terugbetaald moeten worden.
De Raad heeft vastgesteld dat de kasstortingen en de bedragen die appellanten hebben ontvangen, in beginsel als middelen in de zin van de Wet werk en bijstand (WWB) moeten worden beschouwd. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak, waarin is bepaald dat kasstortingen en bijschrijvingen van derden op de bankrekening van een bijstandontvanger als inkomen worden aangemerkt, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat het om leningen gaat die voor levensonderhoud zijn verstrekt. In dit geval hebben appellanten niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de ontvangen bedragen als leningen moeten worden gekwalificeerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het college de ontvangen bedragen terecht als inkomen heeft aangemerkt en dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.