ECLI:NL:CRVB:2017:2734
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling gezamenlijke huishouding en getuigenverklaringen in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante en appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de beoordeling van een gezamenlijke huishouding en de rechtmatigheid van de bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand sinds 17 november 2004, maar na een melding van de sociale dienst over het vermoeden van samenwoning met appellante, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand van appellant en de terugvordering van bijstandsbedragen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante niet-ontvankelijk en het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de beroepsgronden niet heeft ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank een fout heeft gemaakt in de verzending van de stukken en heeft besloten om de zaak inhoudelijk te beoordelen. De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche beoordeeld en geconcludeerd dat in de perioden van 22 september 2011 tot 1 mei 2012 en van 8 oktober 2013 tot 3 november 2014 sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Tevens zijn de proceskosten van appellanten vergoed.