Uitspraak
OVERWEGINGEN
10 juni 2013, houdende de afkeuring van de ingediende verantwoording over de periode van 1 januari 2013 tot en met 10 maart 2013, gedeeltelijk ongegrond heeft verklaard.
16 september 2014 ongegrond is.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellant is verleend door Zorgkantoor Friesland B.V. voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant heeft verantwoording ingediend over de periode van 1 januari 2013 tot en met 10 maart 2013, waarin hij aangeeft € 15.000,- te hebben betaald aan zorgverlener [naam zorgverlener]. Het Zorgkantoor heeft deze verantwoording afgekeurd met een brief van 10 juni 2013, wat leidde tot een bestreden besluit op 19 september 2013, waarin het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond werd verklaard. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard in haar uitspraak van 17 oktober 2014.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, stellende dat de zorg die door [naam zorgverlener] is verleend, moet worden aangemerkt als AWBZ-zorg. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Zorgkantoor een buitenwettelijke beslissing heeft genomen met de afkeuring van de verantwoording. De Raad oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat de zorg van [naam zorgverlener] voldoet aan de eisen van AWBZ-zorg, zoals gedefinieerd in de relevante wetgeving. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 16 september 2014 ongegrond.
De Raad heeft tevens geoordeeld dat het Zorgkantoor in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 1.732,50, en dat het Zorgkantoor het griffierecht van appellant moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2017.