Uitspraak
4 februari 2015, 14/919 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië inzake sociale zekerheid (NKV, Trb. 1982, 20) in de weg staat aan toepassing van het woonlandbeginsel. Appellant heeft zich voorts beroepen op artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in combinatie met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en op artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
– kort samengevat – in Nederland geldende bedrag aan vervolguitkering. Voor Kaapverdië is dit percentage per 1 januari 2013 vastgesteld op 80%. Dit percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de rechthebbende woonachtig is en dat van Nederland, waarbij dat percentage nooit hoger dan 100% kan zijn. Voor de rechthebbende die al voor 1 juli 2012 een vervolguitkering ontving, is de ingangsdatum van de wijziging van artikel 62 van de vervolguitkering bepaald op
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak met uitzondering van de beslissingen over proceskosten en griffierecht;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 januari 2014 gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 januari 2014;
- herroept het besluit van 7 november 2013;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.485,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal