ECLI:NL:CRVB:2020:1590
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herziening van de nabestaandenuitkering op basis van het woonlandbeginsel en de toepassing van beleidsregels door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, woonachtig in Tunesië, ontving sinds 1993 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in 2012 besloten de hoogte van deze uitkering vast te stellen met toepassing van de woonlandfactor. Dit besluit werd in 2015 door de rechtbank bevestigd, maar na een uitspraak van de Raad in 2017, waarin werd geoordeeld dat het woonlandbeginsel niet meer van toepassing was, heeft de Svb besloten om de uitkering niet verder terug te herzien dan tot 1 januari 2017.
Appellante stelde dat de Svb de uitkering met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 had moeten herzien, omdat er sprake zou zijn van een fout van de Svb. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de Svb niet verplicht was om het eerder genomen besluit, dat rechtens onaantastbaar was geworden, te herzien op basis van nieuwe jurisprudentie. De Raad benadrukte dat de Svb in overeenstemming met haar beleid had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak bevestigt dat de Svb de nabestaandenuitkering van appellante niet met een verdergaande terugwerkende kracht dan tot 1 januari 2017 hoeft te herzien, en dat appellante geen aanspraak kan maken op wettelijke rente vanaf 1 januari 2013.