ECLI:NL:RBAMS:2017:1767

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
AMS 16/5392
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het woonlandbeginsel op WGA-uitkering in relatie tot het sociale zekerheidsverdrag Nederland-Thailand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, eiseres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. Eiseres ontvangt sinds 18 december 2006 een WGA-vervolguitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en woont in Thailand, met een postadres in Leiden. Verweerder heeft bij besluit van 15 maart 2016 de hoogte van haar uitkering aangepast aan de kosten van levensonderhoud in Thailand, wat resulteerde in een verlaging van de uitkering van € 426,95 naar € 170,74 per maand. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft dit ongegrond verklaard.

Eiseres stelt dat de toepassing van de woonlandfactor in strijd is met artikel 4 van het Verdrag tussen Nederland en Thailand inzake de export van sociale verzekeringsuitkeringen. De rechtbank overweegt dat de wetgever de vrijheid heeft om wetten te wijzigen op basis van nieuwe inzichten, maar dat hierbij rekening gehouden moet worden met verdragsverplichtingen. De rechtbank concludeert dat de toepassing van de woonlandfactor niet in strijd is met het NTV, omdat dit verdrag specifiek gaat over het 'beperken van de betaling' van uitkeringen en niet over het verminderen van uitkeringen.

De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over andere landen niet van toepassing zijn op deze zaak, omdat de context en de tekst van de verdragen verschillen. Eiseres heeft ook aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder bevoegd was om de woonlandfactor toe te passen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Leiden, eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.A.H. Smithuysen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de hoogte van haar WGA-vervolguitkering met ingang van 1 april 2016 wordt aangepast aan de kosten van levensonderhoud in haar woonland.
Bij besluit van 15 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2017. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 18 december 2006 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres woont in Thailand en heeft een postadres in Leiden.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder op de uitkering van eiseres met ingang van 1 april 2016 de woonlandfactor van 40% toegepast. Dit betekent een verlaging van de uitkering van € 426,95 per maand naar € 170,74 per maand.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. Eiseres voert in beroep aan dat toepassing van de woonlandfactor op haar uitkering in strijd is met artikel 4 van het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Koninkrijk Thailand inzake de export van sociale verzekeringsuitkeringen (NTV). Eiseres heeft erop gewezen dat in diverse andere landen het woonlandbeginsel ook niet wordt toegepast wegens strijd met de met die landen gesloten sociale zekerheidsverdragen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 21 maart 2014 [1] (over Turkije), 9 mei 2014 [2] (over Marokko) en 20 januari 2017 [3] (over Kaapverdië) en uit de lijst die is opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid (de Regeling), waarop bijvoorbeeld India staat.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. De Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid is op 1 juli 2012 in werking getreden. Met deze wet is onder meer een nieuw tweede lid toegevoegd aan artikel 62 van de Wet WIA. In dit artikellid is de hoogte van WGA-uitkeringen aangepast aan de kosten van het levensonderhoud in het woonland van de uitkeringsgerechtigde. Voor Thailand is dit percentage voor 2016 vastgesteld op 40.
7. Het is vaste jurisprudentie van de Raad dat het de wetgever vrijstaat om op grond van nieuwe en gewijzigde inzichten ervoor te kiezen wetten zodanig te wijzigen dat het toe te kennen bedrag van uitkeringen die zijn bedoeld om te voorzien in een minimumbestaansniveau, wordt gerelateerd aan de kosten van levensonderhoud in het woonland van de betrokkene. Bij de vormgeving van dergelijke wetgeving zal echter rekening moeten worden gehouden met de verplichtingen die voortvloeien uit verdragen. Zie onder andere de genoemde uitspraak van de Raad van 9 mei 2014.
8. Eiseres beroept zich op artikel 4 van het NTV. Deze bepaling luidt als volgt:

Export van uitkeringen

1. Tenzij in dit Verdrag anders is bepaald, is een bepaling van de wetgeving van een Verdragsluitende Partij die de betaling van een uitkering beperkt uitsluitend omdat een uitkeringsgerechtigde of een lid van zijn gezin buiten het grondgebied van die Verdragsluitende Partij woont of verblijft, niet van toepassing ten aanzien van een uitkeringsgerechtigde of een lid van zijn gezin die respectievelijk dat op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij woont of verblijft.
2. Het eerste lid laat onverlet Nederlandse wetgeving tot invoering van beperkingen ten aanzien van de betaling van kinderbijslagen met betrekking tot kinderen die wonen of verblijven buiten het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden, of tot uitsluiting van de betaling daarvan.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat het eerste lid letterlijk overeenkomt met de tekst van artikel 5, eerste lid, van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Arabische Republiek Egypte (NEV). In een uitspraak van 14 juli 2016 [4] heeft deze rechtbank geoordeeld dat dit verdrag qua doel en achtergrond afwijkt van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV). Ook de tekst van artikel 5, eerste lid, van het NEV wijkt af van artikel 5, eerste lid, van het NMV. In artikel 5 van het NEV gaat het niet over een verbod een uitkering te verminderen maar specifiek over het ‘beperken van de betaling’ van het recht op uitkering. Gelet op de tekst, de context, het doel en de strekking van het NEV was de rechtbank in die uitspraak van oordeel dat artikel 5, eerste lid, van het NEV niet in de weg stond aan toepassing van het woonlandbeginsel.
9.2.
Uit de Toelichtende Nota bij het NTV [5] volgt dat de achtergrond van het NTV, net als die van het NEV, is gelegen in de Wet beperking export uitkeringen. Dit verdrag is tot stand gekomen op 11 november 2002.
9.3.
In artikel 4, eerste lid, van het NTV gaat het bovendien, net als in artikel 5, eerste lid, van het NEV, specifiek over het ‘beperken van de betaling’ van het recht op uitkering.
9.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 4, eerste lid, van het NTV, evenals artikel 5, eerste lid, van het NEV, niet in de weg staat aan het toepassen van het woonlandbeginsel. Dat het in de procedure die leidde tot de uitspraak van 14 juli 2016 ging om een nabestaandenuitkering en in het geval van eiseres om een WGA-uitkering, vindt de rechtbank niet relevant omdat artikel 4, eerste lid, van het NTV geen onderscheid maakt tussen deze uitkeringen.
10.1.
De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de Raad van 20 januari 2017 over artikel 5, eerste lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië inzake sociale zekerheid (NKV) maakt dat niet anders. Uit de Toelichtende Nota bij dit veel eerder (18 november 1981) tot stand gekomen verdrag [6] volgt dat dit verdrag tegen een geheel andere achtergrond tot stand is gekomen dan het NEV en het NTV. Het NKV is immers tot stand gebracht tegen de achtergrond van de stichting van de Republiek Kaapverdië.
10.2.
Ook de tekst van artikel 5 van het NKV wijkt af van de tekst van artikel 4 van het NTV. Artikel 5 van het NKV gaat namelijk over het ‘verstrekken van een uitkering’ en niet over de betaling.
10.3.
Ook de omstandigheid dat de Raad er in de uitspraak van 20 januari 2017 op heeft gewezen dat in de relatie met sommige andere landen in het bilaterale sociale zekerheidsverdrag zelf is vastgelegd dat de uitkering kan worden aangepast aan het kostenniveau van het woonland of dat de export verdergaand kan worden beperkt of uitgesloten, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De Raad heeft in dat verband onder andere artikel 5, derde lid, van het NEV genoemd. De rechtbank is van oordeel dat hieruit echter niet a contrario kan worden afgeleid dat artikel 4, eerste lid, van het NTV (dat, zoals gezegd, gelijkluidend is aan artikel 5, eerste lid, van het NEV) onvoldoende grondslag biedt voor het toepassen van het woonlandbeginsel op de betaling van een WGA-uitkering.
11. Ook de verdragen met de andere landen waarnaar eiseres heeft verwezen wijken qua achtergrond, doel en tekst af van het NTV. De verschillen zijn soms klein, maar wel relevant. De verwijzing naar bijlage 1 bij de Regeling kan eiseres dus niet baten.
12. Eiseres heeft ook nog aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder daarin heeft verwezen naar een uitspraak die over export van kinderbijslag naar Indonesië gaat, terwijl in het NTV voor kinderbijslag juist een andere regeling geldt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat verweerder bevoegd was de woonlandfactor toe te passen. Dat verweerder ter onderbouwing van dat standpunt heeft verwezen naar een uitspraak in een zaak die op onderdelen verschilt van de zaak van eiseres, maakt niet dat het besluit daarmee onvoldoende is gemotiveerd.
13. Eiseres heet tot slot aangevoerd dat verweerder niet consistent handelt omdat zij in 2013 ook een periode in Thailand heeft verbleven en verweerder toen de toepassing van de woonlandfactor ongedaan heeft gemaakt. Verweerder heeft toegelicht dat dit een incident was en dat ten onrechte de regelgeving niet juist is toegepast. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aan een dergelijk incident geen rechten kan ontlenen.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S. Boomhouwer, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

5.Kamerstukken I/II, 28 842, nrs. 191 en 1
6.Kamerstukken II, 17 362, nr. 1