In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Het geschil betreft de beoordeling van de begeleidingsbehoefte van appellant in het kader van de Wajong-uitkering. De Raad oordeelt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate en wijze van vereiste begeleiding heeft onderschat. De geselecteerde functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, worden niet passend geacht voor appellant. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv het motiveringsgebrek, dat in een eerdere tussenuitspraak was vastgesteld, niet heeft hersteld. Hierdoor wordt de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. Het Uwv moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waarbij ook een besluit over de vergoeding van wettelijke rente en gemaakte kosten moet worden genomen. De Raad heeft het Uwv tevens veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.227,50 bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van adequate begeleiding voor personen met een arbeidsbeperking en de verantwoordelijkheden van het Uwv in dit proces.