ECLI:NL:CRVB:2017:3938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
16/4829 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget en verplichtingen onder de Regeling subsidies AWBZ

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 november 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant had in 2012 een pgb van € 47.131,51 ontvangen, maar het Zorgkantoor heeft dit bedrag in 2014 vastgesteld op € 32.146,97, waarbij een terugvordering van € 14.984,54 is ingesteld. Het Zorgkantoor stelde dat appellant niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen die aan het pgb waren verbonden, zoals vastgelegd in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 27 september 2017 is appellant niet verschenen, terwijl het Zorgkantoor zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. Appellant voerde aan dat hij in bezwaar en beroep voldoende had toegelicht dat de zorg die zijn zus hem verleende, verantwoord was en dat er geen problemen waren met de besteding van het pgb. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat het Zorgkantoor onterecht tot terugvordering was overgegaan. De Raad bevestigde dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van de besteding van het pgb bij de verzekerde ligt, ook als een derde deze verantwoording verzorgt. De Raad concludeerde dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot de terugvordering had kunnen besluiten, en dat de belangenafweging niet in het voordeel van appellant had moeten uitvallen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4829 AWBZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 juli 2016, 16/799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 8 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 23 december 2012 heeft het Zorgkantoor op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) aan appellant voor het jaar 2013 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 47.131,51.
1.2.
Bij besluit van 31 december 2014 heeft het Zorgkantoor het pgb voor het jaar 2013 vastgesteld op € 32.146,97. Daarbij is overwogen dat aan appellant een pgb van € 47.131,51 is verleend, dat een verantwoordingsvrij bedrag van € 706,97 geldt en dat van de door appellant ingezonden verantwoording een bedrag van € 31.440,- wordt geaccepteerd. Dit betekent dat van appellant een bedrag van € 14.984,54 wordt teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 4 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant niet heeft voldaan aan de aan het pgb verbonden (administratieve) verplichtingen en dat het Zorgkantoor bij afweging van de betrokken belangen het pgb lager heeft kunnen vaststellen en tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorschotten heeft kunnen overgaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij in bezwaar en beroep een uitgebreide toelichting heeft gegeven op de geleverde zorg, maar dat daarop onvoldoende is ingegaan door het Zorgkantoor en de rechtbank. Gezien de ernst van de tekortkomingen en de belangen van appellant had de belangenafweging in zijn voordeel moeten uitvallen. Appellant wordt al jaren verzorgd door zijn zus. Dat deed zij eerst via [naam bedrijf] en later als zelfstandige. Nooit zijn er problemen geweest, ook later niet. Na het onverwachte faillissement van [naam bedrijf] had appellants zus geen andere keuze om de zorg als zelfstandige over te nemen. Mogelijke tekortkomingen moeten in dat licht worden bezien. Volgens appellant is niet gebleken dat het pgb onverantwoord is besteed. Appellant heeft veel zorg nodig en heeft deze ook gehad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van de relevante wetsartikelen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Evenals de rechtbank stelt de Raad vast dat niet in geschil is dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 2.6.9 van de Rsa. Het Zorgkantoor was dus bevoegd met toepassing van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het pgb lager vast te stellen dan het bij de verlening bepaalde bedrag.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635) dient het Zorgkantoor de bevoegdheid om een pgb lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging.
4.4.
De door appellant aangevoerde omstandigheden maken niet dat geoordeeld moet worden dat het Zorgkantoor bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van de bevoegdheid om het pgb lager vast te stellen gebruik heeft kunnen maken. Vooropstaat dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid is van de verzekerde. Dit uitgangspunt blijft ook overeind indien, zoals in het geval van appellant, het gehele beheer van het pgb, inclusief de verantwoording van de besteding, door een derde is verricht. Als daardoor de besteding van het pgb niet kan worden verantwoord, komt dat voor rekening en risico van de verzekerde. Het plotselinge faillissement van [naam bedrijf] maakt dit niet anders. Gelet op de discrepanties tussen de zorgovereenkomsten, de verantwoording, de facturen, de urenspecificaties en de bankafschriften kan niet worden vastgesteld dat meer zorg is verleend en betaald dan door het Zorgkantoor is goedgekeurd. Dat appellant zorg nodig heeft en dat er eerder en later geen problemen zijn geweest met de verantwoording van de besteding van het pgb doet hieraan niet af.
4.5.
Door appellant zijn geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot terugvordering heeft kunnen overgaan.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) S.L. Alves

KS