In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 2001 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid door psychische klachten. Het Uwv heeft de uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij meende dat appellante onjuiste informatie had verstrekt over haar gezondheidstoestand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad wijst erop dat de verzekeringsarts in 2006, op basis van eerdere diagnoses en observaties, de uitkering had voortgezet. De Raad concludeert dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering van betaalde bedragen niet gerechtvaardigd zijn, omdat de medische beoordeling niet voldoende onderbouwd is. De Raad herroept de besluiten van het Uwv en kent appellante een schadevergoeding toe voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Tevens worden de kosten van rechtsbijstand vergoed.