ECLI:NL:CRVB:2018:130
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als verkoopster in de fastfoodsector werkte, meldde zich op 7 september 2013 ziek met psychische en cognitieve klachten. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door het Uwv, werd vastgesteld dat zij met ingang van 7 oktober 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar klachten onvoldoende waren erkend. De Raad beoordeelde de zorgvuldigheid van de besluitvorming en de gelijkheid van wapens in de procedure. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun conclusies te twijfelen. De rechtbank had voldoende gemotiveerd waarom de functies die aan appellante waren voorgelegd, passend waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De proceskosten werden niet toegewezen.