In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de toekenning en verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de jaren 2013 en 2014. Appellant had een pgb ontvangen, maar het Zorgkantoor heeft een deel van de verantwoording afgekeurd en teruggevorderd, omdat appellant contante betalingen had gedaan aan zorgverleners, wat in strijd is met de regelgeving die girale betalingen voorschrijft. De rechtbank had de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de verplichting tot girale betalingen en dat het Zorgkantoor hem onterecht had gewekt in zijn vertrouwen dat contante betalingen toegestaan waren. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor terecht had gehandeld en dat appellant bekend had kunnen zijn met de verplichtingen die aan het pgb verbonden waren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het Zorgkantoor ongegrond. Tevens werd het Zorgkantoor veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant.