ECLI:NL:CRVB:2018:1699
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens niet vervulde wachttijd en geschonden hoorplicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze omdat hij de wachttijd van 104 weken niet had vervuld. Appellant had zich op 24 januari 2013 ziek gemeld en was per 8 juli 2013 hersteld verklaard. Het Uwv stelde vast dat appellant niet langer arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk, wat door eerdere rechtspraak werd bevestigd. Appellant voerde aan dat hij de wachttijd wel had vervuld en dat het Uwv hem had aangespoord om zijn bezwaar tegen de weigering van een WW-uitkering in te trekken, omdat hij in aanmerking zou komen voor een ZW- en/of WIA-uitkering. De rechtbank verklaarde de beroepen van appellant ongegrond, en ook in hoger beroep werd deze beslissing bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het Uwv. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, en dat de hoorplicht was geschonden, maar dat appellant hierdoor niet was benadeeld. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant.