Uitspraak
15.4786 WWAJ
OVERWEGINGEN
G.J. van der Bent van 10 januari 2015 aangevoerd dat zij minimaal belastbaar is en dat zij niet of nauwelijks in een werksituatie zal kunnen functioneren.
– onder meer – het rapport van Van der Bent van 26 januari 2015 en zijn nadere toelichtingen hierop van 30 april 2015 en 22 september 2015, heeft aangevoerd, ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen, dat appellante benutbare mogelijkheden heeft en dat er geen indicatie is voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 3 september 2015 inzichtelijk toegelicht dat er geen aanknopingspunten zijn dat appellante zich niet zal kunnen handhaven in een werksituatie. Daartoe is overwogen dat het klachtenbeeld van appellante over de jaren vergelijkbaar is, waarbij de verzekeringsarts wel opmerkt dat hij de indruk heeft dat appellante vroeger beter functioneerde dan ten tijde van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling, dat appellante zich in het verleden heeft weten te handhaven in een werksituatie en dat bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening is gehouden met de dwangmatigheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 20 februari 2015 inzichtelijk gerapporteerd dat uit het rapport van Van der Bent niet kan worden afgeleid dat hij het in essentie oneens is met de belastbaarheid van appellante zoals weergegeven in de FML, waarin tot uiting is gebracht dat appellante onzeker is en gevoelig voor afwijzing. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat het functioneren in een werkomgeving dat voldoet aan de belastbaarheid van appellante zoals omschreven in de FML te belastend is voor haar, kan dan ook gevolgd worden.
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 2.254,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van