ECLI:NL:CRVB:2018:2162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
17-774 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten in het kader van de Zorgverzekeringswet

Op 17 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandheelkundige behandelingen. Appellante had een aanvraag ingediend voor een bedrag van € 7.000,02, maar het college weigerde deze aanvraag op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw), die als een voorliggende voorziening wordt beschouwd. Appellante had geen aanvullende verzekering omdat zij door een betalingsachterstand van de premie was geroyeerd. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat er geen recht op bijstand bestaat zolang er een voorliggende voorziening is die toereikend en passend is. De Zvw wordt als zodanig beschouwd, en de kosten voor tandheelkundige behandelingen worden daarin niet vergoed. Appellante's argument dat zij door haar betalingsachterstand geen aanvullende verzekering kan afsluiten, werd verworpen. De Raad bevestigde dat de regelgeving bewust geen vergoeding voor deze kosten biedt, en dat er geen zeer dringende redenen waren om van deze regel af te wijken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent bijzondere bijstand en de voorwaarden waaronder deze kan worden verleend, met name in situaties waar voorliggende voorzieningen beschikbaar zijn.

Uitspraak

17/774 PW
Datum uitspraak: 17 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 december 2016, 16/5142 (aangevallen uitspraak), en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek ingediend om veroordeling tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Kaste. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde van belang bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Op 31 december 2015 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor kosten van tandheelkundige behandelingen tot een bedrag van € 7.000,02.
1.3.
Appellante had ten tijde van belang een collectieve basisverzekering bij Zorg & Zekerheid. Zij had geen aanvullende verzekering omdat zij in verband met een betalingsachterstand van de verschuldigde premie sinds 2013 is geroyeerd.
1.4.
Bij besluit van 5 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 mei 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW moet worden beschouwd. Dat appellante geen aanvullende verzekering heeft, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft de premie niet betaald en kan daarom geen aanspraak maken op een vergoeding vanuit de aanvullende verzekering. Dit kan niet op de bijzondere bijstand worden afgewenteld. Indien zij haar betalingsachterstand heeft afbetaald, kan zij weer in aanmerking komen voor een aanvullende verzekering. Er zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om in afwijking daarvan bijzondere bijstand aan appellante
te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat in haar situatie geen sprake is van een toereikende en passende, voorliggende voorziening omdat zij vanwege een betalingsachterstand van de verschuldigde premie geen aanvullende verzekering kan afsluiten.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1527), dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van
het Besluit zorgverzekering, als een aan de Wet werk en bijstand, thans de PW, voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. De door appellante bedoelde kosten worden in de voorliggende voorziening niet vergoed, omdat deze niet noodzakelijk worden geacht. De Raad heeft al eerder overwogen (uitspraak van 8 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2301) dat daarmee in deze regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten van tandheelkundige behandelingen, zodat aanvullende bijzondere bijstandsverlening voor deze kosten niet aan de orde is. Aan het voorgaande doet niet af dat appellante geen aanspraak kan maken op vergoeding van deze kosten, omdat zij als gevolg van een premieachterstand niet meer aanvullend verzekerd is voor onder meer tandartskosten (zie de uitspraak van 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6694). Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, van de PW in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand voor de tandheelkundige kosten aan appellante.
4.4.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW die nopen tot het verlenen van bijzondere bijstand. Voor zeer dringende redenen als bedoeld in dit artikel dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. De enkele niet nader onderbouwde stelling van appellante dat zij psychische en medische problemen ondervindt vanwege de staat van haar gebit, levert geen acute noodsituatie op. In wat appellante overigens ter zitting van de Raad nog heeft aangevoerd, zijn evenmin zeer dringende redenen als hiervoor bedoeld gelegen.
4.5.
Uit 4.1, 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen grond. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2018.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) P.C. de Wit

LO