In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Grootegast, waarbij haar bijstandsuitkering werd ingetrokken en een boete werd opgelegd. Appellante ontving sinds 26 november 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) op een bepaald adres. Naar aanleiding van een anonieme tip dat zij niet meer op dat adres woonde, heeft de gemeente een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante vanaf 18 augustus 2014 niet meer op het uitkeringsadres woonde en dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen de intrekking van de bijstand ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld, waarbij het college zijn aanvankelijke standpunt over de hoogte van de boete heeft verlaten en deze heeft verlaagd. De Raad oordeelde dat het college voldoende bewijs had geleverd dat appellante niet meer op het uitkeringsadres woonde en dat zij de inlichtingenverplichting had geschonden. Echter, de Raad oordeelde ook dat er geen sprake was van grove schuld, maar van normale verwijtbaarheid, wat leidde tot een verlaging van de boete. De Raad heeft het besluit van het college vernietigd en de boete vastgesteld op € 753,53. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante.