Uitspraak
17.385 ZW
OVERWEGINGEN
.Op 18 februari 2014 is zijn dienstverband geëindigd. Het Uwv heeft appellant daarop in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld na een bedrijfsongeval. Appellant, die als beveiliger werkte, had zich op 21 januari 2014 ziek gemeld en zijn dienstverband was op 18 februari 2014 geëindigd. Het Uwv had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar concludeerde na een eerstejaars ZW-beoordeling dat hij per 21 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de medische beoordeling onjuist was. Appellant had geen medische gegevens overgelegd die zijn beperkingen onderbouwden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen de relevante informatie hadden meegenomen in hun beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de lichamelijke klachten en beperkingen van appellant door de artsen van het Uwv waren onderschat. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.