ECLI:NL:CRVB:2018:3579
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en terugvordering van bijstandsbedragen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvingen sinds 11 juli 2012 bijstand, maar in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand zijn er kasstortingen op hun bankrekening geconstateerd die niet gemeld zijn. Het college heeft daarop besloten de bijstand te herzien en terug te vorderen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de kasstortingen als inkomen moeten worden aangemerkt. De Raad stelt vast dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de kasstortingen herleidbaar zijn tot eerdere opnames van de rekening van appellante. Daarnaast wordt de hoogte van de terugvordering besproken, waarbij het college zich op het standpunt stelt dat het recht op bijstand over de maand april 2015 niet kan worden vastgesteld omdat appellanten geen informatie hebben verstrekt over de waarde van een auto die op naam van appellant stond. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de resultaten van het onderzoek naar de auto aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen. Het hoger beroep van appellanten wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.