ECLI:NL:CRVB:2018:36
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar boete door Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar bezwaar tegen een opgelegde boete niet-ontvankelijk te verklaren. De boete werd opgelegd bij besluit van 19 april 2016, en appellante maakte bezwaar op 30 mei 2016. Het Uwv verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep tegen deze beslissing ongegrond.
Appellante stelde in hoger beroep dat het bezwaarschrift tijdig ter post was bezorgd. Ter ondersteuning van haar standpunt voegde zij een uitdraai van een digitaal ondersteuningsprogramma en een verklaring van een collega van de gemachtigde toe. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
De Raad concludeerde dat het bezwaarschrift op 1 juni 2016 was gestempeld, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift op 30 mei 2016 ter post was bezorgd. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.