ECLI:NL:CRVB:2019:1477
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid en ontvankelijkheid in hoger beroep inzake Wmo 2015 en gemeentelijk opvangbeleid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een Poolse nationaliteit hebbende, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om opvang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De Raad heeft vastgesteld dat hij onbevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep dat gericht is tegen het niet verlenen van opvang op basis van het buitenwettelijk gemeentelijk beleid. Dit hoger beroep is doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast heeft de Raad het hoger beroep, voor zover dit betrekking heeft op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende procesbelang.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de appellant geen recht kan ontlenen aan de Wmo 2015, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor opvang. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening in de vorm van opvang, en dat hij niet bereid is mee te werken aan een terugkeer naar Polen. De Raad heeft ook opgemerkt dat het hebben van een principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang, en dat de kans op toekomstige dakloosheid van de appellant niet voldoende actueel belang biedt om het hoger beroep ontvankelijk te achten.
De uitspraak van de Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de leden van de meervoudige kamer, met de griffier aanwezig. De uitspraak is van belang voor de beoordeling van de bevoegdheid en ontvankelijkheid in zaken die betrekking hebben op gemeentelijke opvangregelingen en de Wmo 2015.