ECLI:NL:CRVB:2019:1584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
17/251 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake WGA-vervolguitkering na inhoudelijke beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een verzoek ingediend om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv van 16 oktober 2012, waarin hij in aanmerking was gebracht voor een WGA-vervolguitkering. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%, maar later aangepast naar 45 tot 55% en vervolgens naar 55 tot 65%. De appellant stelde dat zijn medische situatie ernstiger was dan door het Uwv was aangenomen en dat hij eerder recht had op een WIA-uitkering.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen eerdere arbeidsongeschiktheidsdag dan 13 december 2010 had aangenomen. De beoordeling van het Uwv was gebaseerd op zorgvuldig onderzoek en deugdelijke motivering, zoals blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv de WGA-vervolguitkering ongewijzigd kon voortzetten. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd om zijn standpunt te onderbouwen, en het tijdsverloop speelde hierbij een rol. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 24 februari 2017 ongegrond.

Uitspraak

17.251 WIA, 17/2212 WIA

Datum uitspraak: 9 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 november 2016, 16/1800 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.E. Eshuis, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 24 februari 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen.
Appellant heeft bij de rechtbank Overijssel beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door Eshuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiechef voor 40 uur per week. Nadat
zijn dienstverband per 1 augustus 2007 door de kantonrechter is ontbonden heeft appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Met ingang van 13 december 2010 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft het Uwv appellant ingaande 10 december 2012 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij besluit van 22 februari 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid ingaande 10 december 2012 vastgesteld op 45 tot 55%. Per 1 februari 2014 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2.
Bij brief van 11 december 2015 heeft appellant een verzoek bij het Uwv ingediend om
terug te komen van het besluit van 22 februari 2013 en de ingangsdatum van de uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vast te stellen op 19 juli 2009, twee jaar na een consult bij de huisarts op 19 juli 2007. In verband met zijn verzoek is appellant op 20 januari 2016 gezien door een verzekeringsarts van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er geen aanleiding bestaat een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag aan te nemen dan 13 december 2010. Tevens heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld die vanaf 20 januari 2016 van toepassing is. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,30%. Bij besluit van 8 maart 2016 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en het verzoek om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te wijzigen afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 juli 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 55,57%.
2.1.
In beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische situatie ernstiger is dan is
aangenomen door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Appellant heeft verder herhaald dat hij de wachttijd voor de WIA-uitkering al op een eerder moment dan op 13 december 2010 heeft volgemaakt. Het Uwv heeft een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1
gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een ondeugdelijke motivering van bestreden besluit 1, voor zover het ziet op de medische situatie van appellant per 20 januari 2016. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht geen eerdere arbeidsongeschiktheidsdag heeft aangenomen dan 13 december 2010.
2.3.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een onderzoek laten verrichten
door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft op 20 februari 2017 gerapporteerd. Bij het bestreden besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar van appellant op basis van dit rapport ongegrond verklaard. Daarbij is tevens verwezen naar het al beschikbare rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 juni 2016.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat hij zich per 7 juli 2006 heeft ziek gemeld bij zijn toenmalige werkgever en dat deze datum dient te worden aangemerkt als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Appellant is destijds door zijn werkgever per 19 juli 2007 ten onrechte hersteld gemeld, zonder dat hij hiervan kennis droeg. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij vanaf zijn ziekmelding op 7 juli 2006 bij voortduring arbeidsongeschikt is gebleven en op 1 augustus 2007 ziek uit dienst is gegaan.
3.2.
Appellant heeft daarnaast tegen bestreden besluit 2 aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2017 onzorgvuldig en niet volledig is geweest. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat meer beperkingen in de FML hadden moeten worden opgenomen.
3.3.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en verzocht het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond te verklaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

17.251 WIA

4.1.
Aan de orde is de afwijzing van een verzoek om terug te komen van het besluit van 16 oktober 2012 na een inhoudelijke beoordeling door het Uwv. Voor het door de bestuursrechter te hanteren toetsingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 7 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:500. Voor deze zaak leidt dat tot het volgende.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om bij de beoordeling van het recht op WIA-uitkering uit te gaan van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan 13 december 2010. Gelet op de inhoud van de rapporten van de verzekeringsartsen berust deze beoordeling van het Uwv op een zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke motivering. Met de rechtbank worden geen aanknopingspunten gezien om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. Ter zitting heeft appellant te kennen gegeven dat hij door het verstrijken van de tijd niet in het bezit is van stukken die zijn standpunt kunnen ondersteunen. Nu appellant eerst na lange tijd de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ter discussie heeft gesteld, komt de omstandigheid dat hij door tijdsverloop dit standpunt niet met stukken kan onderbouwen voor zijn rekening en risico.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de bestreden uitspraak, voor zover aangevallen, zal worden bevestigd.

17.2212 WIA

4.4.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.5.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of het Uwv terecht de WGA-vervolguitkering van appellant ongewijzigd heeft voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord op grond van het volgende.
4.6.
Met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2017 is een duidelijke en overtuigende onderbouwing gegeven voor de weergave van de functionele mogelijkheden van appellant in de FML van 3 maart 2016. Hiermee is het door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek hersteld. De overgelegde informatie van de huisarts leidt niet tot een ander oordeel, omdat uit deze informatie geen nieuwe medische feiten naar voren komen die zien op de datum in geding.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 3 maart 2016 is er geen aanleiding voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. Het Uwv heeft op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat, uitgaande van de uit het Resultaat Functiebeoordeling blijkende belastingeisen in die functies, geen sprake is van een zodanige overschrijding van de belastbaarheid dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen de geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen. Daarbij is het medicijngebruik van appellant meegewogen en terecht vastgesteld dat in de geselecteerde functies geen sprake is van een verhoogd persoonlijk risico.
4.8.
De conclusie is dat het Uwv met juistheid heeft bepaald dat de WGA-vervolguitkering per 20 januari 2016 ongewijzigd wordt voortgezet.
4.9.
Uit 4.6 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep tegen het besluit van 24 februari 2017 ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 februari 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M.A.E. Lageweg

VC