ECLI:NL:CRVB:2019:1880
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening en afwijzing nieuwe aanvraag op basis van schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellant ontving sinds 10 augustus 2010 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een melding dat appellant mogelijk als zelfstandige werkzaam was, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand per 16 maart 2011 en later per 22 april 2015, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden en de ontvangen bedragen op zijn bankrekening. De rechtbank verklaarde de beroepen van appellant tegen de besluiten van het college ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zijn werkzaamheden geen op geld waardeerbare activiteiten zouden zijn. De Raad oordeelt echter dat de activiteiten van appellant, waaronder incassowerkzaamheden, wel degelijk als op geld waardeerbaar moeten worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op bijstand, omdat hij geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden van zijn werkzaamheden. De Raad concludeert dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de nieuwe aanvraag om bijstand heeft afgewezen, omdat appellant niet heeft aangetoond dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die recht op bijstand zou kunnen geven. De hoger beroepen worden dan ook afgewezen.