ECLI:NL:CRVB:2019:2069
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering IVA-uitkering wegens niet-duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) om betrokkene in aanmerking te brengen voor een IVA-uitkering. Betrokkene, een ex-werkneemster van appellante, was sinds 2006 arbeidsongeschikt door psychische klachten, waaronder een bipolaire stoornis en alcoholverslaving. Het Uwv had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar concludeerde dat er op de datum in geding, 23 maart 2015, geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellante, de werkgever, stelde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan en dat betrokkene recht had op een IVA-uitkering.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de IVA-uitkering toe te kennen. De verzekeringsarts had op basis van medische informatie geconcludeerd dat er op de datum in geding geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts zich een oordeel moest vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid en dat dit oordeel gebaseerd moest zijn op een zorgvuldige afweging van feiten en omstandigheden. De Raad vond dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie dat er op dat moment nog een kans op herstel bestond.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van besluiten door het Uwv en de rol van de verzekeringsarts in het beoordelen van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de beroepsgrond van appellante over een ongelijk speelveld niet opging, aangezien zij via haar gemachtigde toegang had tot alle medische gegevens en kon reageren op de rapporten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.