ECLI:NL:CRVB:2019:2560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
17/459 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering door het Uwv na beoordeling van beperkingen in verleden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, die in 1966 is geboren. Appellante had op 4 maart 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 7 juli 2015 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat appellante in staat was om gangbare functies te vervullen. Appellante heeft bezwaar gemaakt en aanvullende medische informatie ingediend, waaronder rapporten van een orthopedisch chirurg en een GZ-psycholoog, die haar beperkingen in het verleden onderbouwden.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond, met de overweging dat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar waren om de beperkingen van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag vast te stellen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat de huidige beperkingen wel degelijk terug te voeren waren naar die periode. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv terecht had gesteld dat de mate van beperkingen niet kon worden vastgesteld, gezien het tijdsverloop en het ontbreken van objectieve medische gegevens uit de relevante periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de aanvraag van appellante om een Wajong-uitkering terecht had afgewezen.

Uitspraak

17.459 WWAJ

Datum uitspraak: 1 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 november 2016, 16/2031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H.G. in de Braekt hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. B.N. van Driel, kantoorgenoot van mr. In de Braekt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1966. Zij heeft op 4 maart 2015 een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante heeft bij haar aanvraag een rapportage procesdiagnostisch onderzoek van 3 december 2014 gevoegd, waarin is vermeld dat bij appellante een autistische stoornis is vastgesteld. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv de Wajong-aanvraag van appellante afgewezen bij besluit van 7 juli 2015. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
In bezwaar heeft appellante een brief van een orthopedisch chirurg ingebracht en informatie van haar huisarts over de periode vanaf 2003. Daarnaast heeft zij een brief van een GZ-psycholoog overgelegd, waarin is gemeld dat appellante gedurende heel 2010 in behandeling is geweest wegens forse burn-out klachten. Er is alsnog een beoordeling verricht aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarna de arbeidsdeskundige appellante in staat heeft geacht tot het vervullen van gangbare functies, waarmee appellante geacht werd ten minste het maatmanloon te kunnen verdienen vanaf haar achttiende levensjaar.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 25 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de enkele diagnose in 2014 weinig of niets zegt over de eventuele beperkingen in 1984, het jaar waarin appellante achttien jaar oud werd. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat appellante in 2009 bij de GGZ onder behandeling is geweest, waarbij is gesproken van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, in reactie op jarenlange overbelasting met name in de gezinssituatie en van overmatig verantwoordelijkheidsgevoel en vermijdende trekken. In 2012 kon de diagnose ASS bij dezelfde GGZ niet worden gesteld. Uitgaande van het bestaan van de in 2014 gediagnosticeerde ASS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen dat het bij appellante gaat om een lichtere vorm, die zij lang heeft kunnen compenseren met een waarschijnlijk bovengemiddelde intelligentie. Met het ouder worden en toename van de belasting, ook in het gezin, lukt het appellante niet meer om het evenwicht in psychische zin te bewaren. Hierdoor heeft appellante nu beperkingen in het psychische vlak, zoals die door de verzekeringsarts zijn gesteld in de FML van 25 november 2015. Deze beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de zeventien- en achttienjarige leeftijd van appellante niet alsnog te stellen, omdat er onvoldoende medisch objectieve gegevens beschikbaar zijn om de belastbaarheid in die tijd met enige nauwkeurigheid vast te stellen.
2.1.
In beroep heeft appellante een rapport ingebracht van een medisch adviseur, die heeft geconcludeerd dat ASS levenslang aanwezig is en dat de beperkingen ten gevolge daarvan ook aanwezig waren toen appellante zeventien en achttien jaar oud was. De beperkingen als gevolg van deze aangeboren aandoening veranderen niet. In 2014 zijn diverse beperkingen bij appellante beschreven die passend zijn bij de diagnose ASS, zoals moeite met sociale interacties en veranderingen. Omdat geen andere diagnoses zijn gesteld naast ASS zijn alle huidige beperkingen het gevolg van ASS, aldus de medisch adviseur. Het is uitgesloten dat deze beperkingen dertig jaar geleden niet aanwezig waren.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat beperkingen op grond van ASS al vroeg aanwezig kunnen zijn, maar dat de mate waarin de beperkingen tot uiting komen kan wisselen en beperkingen tot op zekere hoogte gecompenseerd kunnen worden. Verder is onduidelijk gebleven of er naast onderzoek naar ASS bij appellante onderzoek is verricht naar andere pathologie. In de loop der jaren is er wel sprake geweest van klachten van overbelasting.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat een ASS bij de geboorte dan wel in de vroege jeugd ontstaat. Door het Uwv is niet ontkend dat appellante beperkingen heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet zonder meer van de beperkingen die appellante nu ervaart worden uitgegaan bij het vaststellen van de beperkingen van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat de mate waarin beperkingen als gevolg van een ASS tot uiting komen kan wisselen. In hoeverre daarvan bij appellante sprake was en in hoeverre er sprake was van compensatie van beperkingen en of zij hiermee over haar grenzen ging valt ruim 30 jaar later en zonder objectieve medische gegevens uit die periode, niet te achterhalen. Er is onvoldoende medische informatie beschikbaar uit de relevante periode. Hierdoor kan de mate van de beperkingen in het zeventiende en achttiende levensjaar niet worden vastgesteld. Nu appellante haar
Wajong-aanvraag 31 jaar na haar achttiende verjaardag heeft ingediend, komt het voor haar rekening en risico dat de medische situatie vanwege tijdsverloop niet meer verantwoord is vast te stellen. De rechtbank heeft daarbij gewezen op vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraken van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477).
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Volgens appellante heeft het Uwv niet kunnen volstaan met de stelling dat het bewijsrisico bij appellante ligt omdat haar aanvraag een laattijdige aanvraag betreft, gelet op de tussenuitspraak van de Raad van 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4534. De door de rechtbank genoemde vaste rechtspraak ontslaat het Uwv niet van de verplichting om tot een medisch en arbeidskundig oordeel te komen op grond van de beschikbare gegevens, nu haar aanvraag uitvoerig is onderbouwd. De belastbaarheid van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag kan wél worden vastgesteld, zoals dat ook (zij het op onjuiste wijze) door de verzekeringsarts is gedaan. Die belastbaarheid was destijds volgens appellante gelijk te stellen aan haar huidige belastbaarheid, omdat een ASS een aangeboren stoornis is, die niet te genezen is en leidt tot blijvende beperkingen. Hierdoor is en was bij appellante sprake van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en voor werktijden. Appellante heeft ter onderbouwing gewezen op de Richtlijn ontwikkelingsstoornissen Wajong, waarin is vermeld dat de beperkingen bij ASS vooral direct uit de stoornis voortkomen en niet met de leeftijd zullen veranderen. Er is eerder sprake van bijleren dan van veranderen van gedragingen. Verder is verwezen naar een verklaring van GGZ-Breburg, een artikel uit de NRC, een tekst van een website en een rapport van psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing. Deze psychiater heeft zich op het standpunt gesteld dat de huidige gezondheidssituatie van appellante te projecteren is op haar zeventiende en achttiende levensjaar.
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin te kennen gegeven dat de verzekeringsarts beperkingen heeft aangegeven die kunnen passen bij een diagnose. Ook de door appellante geraadpleegde psychiater heeft met terugwerkende kracht beperkingen gekoppeld aan een ziektebeeld. Het is mogelijk dat appellante deze beperkingen destijds had, maar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dat ruim 30 jaar later niet meer nauwkeurig vast te stellen bij het ontbreken van objectieve informatie uit de relevante periode. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat bekend is dat bij appellante in 2014 de diagnose ASS is gesteld. Eveneens bekend is dat ASS een ontwikkelingsstoornis is, aangeboren en levenslang aanwezig. De gevolgen daarvan in het dagelijks leven zijn bij iedereen anders en worden zichtbaarder bij stressvolle situaties. Stressvolle situaties hebben zich in de tussenliggende jaren ook zeker voorgedaan bij appellante. Herhaald is dat uit de relevante periode geen informatie beschikbaar is. De wel aanwezige gegevens zijn van vele jaren later, waarbij het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep opvallend blijft dat appellante na specifiek onderzoek in 2012 niet voldeed aan de criteria voor het stellen van de diagnose ASS. De actuele gegevens kunnen niet de basis zijn voor het vaststellen van de belastbaarheid van appellante bij het zeventiende en achttiende jaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft staande gehouden dat er voor de van belang zijnde periode nog steeds geen nauwkeurige beperkingen zijn vast te stellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het beoordelingskader wordt gevormd door de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De vraag ligt voor of de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mate van de beperkingen van appellante op haar zeventiende en achttiende niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Het beroep van appellante op de onder 3.1 genoemde tussenuitspraak leidt niet tot het kennelijk beoogde doel, gelet op het volgende.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben appellante gezien, hebben dossierstudie verricht en de beschikbare stukken meegewogen.
4.5.
De verzekeringsarts heeft weliswaar beperkingen van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag in kaart gebracht, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens naar behoren gemotiveerd geconcludeerd dat er voor de van belang zijnde periode geen nauwkeurige beperkingen zijn vast te stellen. De rechtbank heeft deze conclusie terecht gevolgd.
4.6.
Het rapport van de door appellante geraadpleegde psychiater leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar reactie uiteengezet waarom het niet aannemelijk is dat de huidige beperkingen van appellante ook bestonden op haar zeventiende en achttiende jaar. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar voren gebracht dat voor een beperking in handelingstempo ook al onvoldoende onderbouwing bestaat, omdat bij appellante geen sprake is van een permanente en aanzienlijke vertraging van het algehele handelen. Anamnestisch zijn er wel aanwijzingen voor beperkingen in sociaal functioneren, maar de mate waarin valt niet nauwkeurig vast te stellen. Sommige stellingen en aannames zijn niet te herleiden tot gegevens van bijvoorbeeld de huisarts uit die tijd, omdat er geen gegevens over de van belang zijnde periode aanwezig zijn. Verder blijkt uit de wél beschikbare gegevens ook van mogelijkheden. Appellante heeft in de van belang zijnde periode eerst haar havo en vervolgens haar vwo-diploma behaald. Er is geen aanleiding deze naar behoren gemotiveerde standpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Daartoe wordt ook van belang geacht dat uit het dossier volgt dat appellante, na het vwo een uitgebreid, fulltime arbeidsverleden heeft gehad tot medio 1995 en dat zij daarna nog geruime tijd parttime heeft gewerkt. Appellante is in september 2009 in het kader van de Ziektewet arbeidsgeschikt verklaard voor haar toenmalige werk als administratief medewerker voor driemaal 4,5 uur per week, nadat zij medio 2009 psychische hulp had gezocht bij GGZ-Brabant. Met ingang van 7 september 2009 is zij via een persoonsgebonden budget werkzaamheden voor haar kinderen gaan verrichten voor veertien uur per week. Verder is uit de beschikbare gegevens af te leiden dat appellante te kennen heeft gegeven dat zij vanaf haar 30e levensjaar zwaardere beperkingen ervaart. Gedurende heel 2010 is appellante in behandeling geweest bij een GZ-psycholoog met forse burn-outklachten, terwijl in de informatie van GGz-Breburg van 18 mei 2017 wordt gemeld dat appellante zich in de herstelfase van ernstige overbelasting bevindt, waarbij het evenwicht tussen draagkracht en draaglast nog steeds niet is hervonden. Deze informatie onderstreept dat de huidige gezondheidstoestand van appellante niet zonder meer vergelijkbaar is met de situatie op haar zeventiende en achttiende.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan ook worden gevolgd in de vaststelling dat met laatstgenoemde informatie van GGz Breburg geen medische gegevens zijn ingebracht die zien op de hier relevante periode. In die informatie is in algemene zin vermeld dat de gevolgen van autisme in het dagelijks leven voor iedereen anders zijn en met name zichtbaar worden als er stressvolle situaties zijn. Verder is een anamnestische beschrijving van het verleden opgenomen en is verwoord dat er van 2008 tot 2010 aanmeldingen bij de GGZ waren in verband met klachten van overbelasting en in 2014 een heraanmelding met klachten van overbelasting na het aangaan van een scheiding. Daarnaast is informatie verstrekt over de huidige stand van zaken.
4.8.
Het beroep van appellante op de Richtlijn Ontwikkelingsstoornissen Wajong slaagt evenmin. Welke beperkingen voor het verrichten van arbeid als gevolg van ASS moeten worden aangenomen zal in elk individueel geval op basis van zorgvuldig onderzoek moeten worden bepaald. Om de hiervoor genoemde redenen bieden de beschikbare gegevens onvoldoende grondslag voor het kunnen aannemen van beperkingen in de van belang zijnde periode.
4.9.
Het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv de aanvraag van appellante om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen, wordt onderschreven.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) J. Smolders
IvR