In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, die in 1966 is geboren. Appellante had op 4 maart 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 7 juli 2015 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat appellante in staat was om gangbare functies te vervullen. Appellante heeft bezwaar gemaakt en aanvullende medische informatie ingediend, waaronder rapporten van een orthopedisch chirurg en een GZ-psycholoog, die haar beperkingen in het verleden onderbouwden.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond, met de overweging dat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar waren om de beperkingen van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag vast te stellen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat de huidige beperkingen wel degelijk terug te voeren waren naar die periode. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv terecht had gesteld dat de mate van beperkingen niet kon worden vastgesteld, gezien het tijdsverloop en het ontbreken van objectieve medische gegevens uit de relevante periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de aanvraag van appellante om een Wajong-uitkering terecht had afgewezen.