Uitspraak
18.3858 PW, 19/467 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juli 2018 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de medeterugvordering van bijstand aan appellante, die niet heeft gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner X. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had bij besluit van 2 juni 2016 de bijstand van X herzien en teruggevorderd wegens uitkeringsfraude. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de terugvordering van bijstand over de periode van 6 april 2012 tot en met 31 mei 2014, waarin het college stelde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft vastgesteld dat X zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden, waardoor hij ten onrechte bijstand naar de norm voor alleenstaanden ontving. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de kosten van bijstand mede van appellante terug te vorderen, omdat aan de voorwaarden voor medeterugvordering was voldaan. De rechtbank had eerder het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd, maar de Raad bevestigt de beslissing van het college en verklaart het beroep van appellante ongegrond.