ECLI:NL:CRVB:2019:3282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
18/3404 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van betrokkene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan betrokkene, geboren in 1997. Betrokkene had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), maar het Uwv had vastgesteld dat hij geen recht had op deze uitkering omdat hij over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Gelderland had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, met de conclusie dat betrokkene recht had op een Wajong-uitkering.

In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat betrokkene recht had op een Wajong-uitkering. Het Uwv stelde dat de rechtbank geen tussenuitspraak had gedaan om het Uwv de kans te geven het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Raad heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat betrokkene recht had op een Wajong-uitkering. De Raad oordeelde dat het Uwv in hoger beroep afdoende had gemotiveerd dat bij betrokkene geen sprake was van een situatie waarin het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Tevens is het verzoek van betrokkene om schadevergoeding afgewezen, maar is het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.280,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door het Uwv bij het vaststellen van arbeidsvermogen en de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

Uitspraak

18.3404 WAJONG, 18/4499 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
15 mei 2018, 17/4200 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 10 oktober 2019
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S. Derksen, advocaat, een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een zienswijze ingediend in het incidenteel hoger beroep van betrokkene.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Hilten. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Derksen als zijn gemachtigde en zijn moeder, [naam moeder] .

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft op 21 juni 2016 en op 21 juli 2016 een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend bij het Uwv. Hij heeft diploma’s behaald voor de opleidingen VMBO-tl en MBO-niveau 2 Logistiek medewerker en is in mei 2016 gestopt met de MBO-niveau 3 opleiding Financiële beroepen. Bij hem zijn de diagnoses PDD-NOS en licht verstandelijke handicap gesteld. Hij woont in een Regionale Instelling voor Begeleid Wonen (RIBW) met 24-uurs begeleiding.
1.2.
Bij besluit van 14 september 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), omdat hij beschikt over arbeidsvermogen. Aan dit besluit ligt een rapport van een arbeidsdeskundige ten grondslag. Bij beslissing op bezwaar van 29 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door betrokkene gemaakte bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard met de motivering dat betrokkene weliswaar nu niet beschikt over arbeidsvermogen, maar dat geen sprake is van duurzaamheid, omdat betrokkene in staat wordt geacht om in de toekomst wel arbeidsvermogen te ontwikkelen. Hierbij is verwezen naar de onderliggende rapporten van een verzekeringsarts, verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018), van oordeel dat uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht een motiveringsplicht voor het Uwv volgt wat betreft het vaststellen van het bestaan van de mogelijkheid tot ontwikkeling van arbeidsparticipatie, die ook inhoudt dat wordt gemotiveerd ten aanzien van alle vier in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde criteria waarom er wel of geen ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Het Uwv heeft, volgens de rechtbank, onvoldoende gemotiveerd door welke behandeling en op welke aspecten ontwikkeling mogelijk is op alle vier de criteria. Met name is onvoldoende zorgvuldig onderzocht of, en zo ja met welke begeleiding, kan worden bewerkstelligd dat betrokkene zal kunnen beschikken over basale werknemersvaardigheden. Daarnaast is onvoldoende gemotiveerd door het Uwv of betrokkene een taak kan uitvoeren in een arbeidssituatie en of daarbij sprake is van een duurzame situatie. Gelet op het door het Uwv ingenomen standpunt acht de rechtbank het niet zinvol om het Uwv op te dragen een nader onderzoek in te stellen. Gelet op de ernst van de aandoeningen van betrokkene en de omstandigheden waarin hij verkeert, houdt de rechtbank het ervoor dat sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene recht heeft op een Wajong-uitkering, waarbij het Uwv de precieze ingangsdatum nog dient vast te stellen. Het Uwv is vervolgens opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het vorenstaande.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen tussenuitspraak heeft gedaan om het Uwv de kans te geven het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Volgens het Uwv was de situatie dat er slechts één uitkomst in beroep mogelijk was niet aan de orde, omdat een nadere motivering van het bestreden besluit tot herstel van het gebrek zou hebben kunnen leiden en tot ongegrondverklaring van het beroep of tot vernietiging van het bestreden besluit met instandlating van de rechtsgevolgen. Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar oordeel dat betrokkene recht heeft op een Wajong-uitkering op grond van haar oordeel dat betrokkene duurzaam geen mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie.
3.2.
Om proceseconomische redenen heeft het Uwv aanleiding gezien om in hoger beroep alsnog een nadere motivering aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen. Hierbij heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat indien aan (één van) de drie criteria van arbeidsvermogen van één uur aaneengesloten kunnen werken, ten minste vier uur per dag belastbaar zijn en beschikken over basale werknemersvaardigheden niet is voldaan, op dat punt nader moet worden gemotiveerd of sprake is van mogelijkheden tot ontwikkeling van arbeidsparticipatie. Het taakcriterium (verrichten van een taak in een arbeidsorganisatie) vergt volgens het Uwv een andere beoordeling. In de in hoger beroep ingediende rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het standpunt ingenomen dat bij betrokkene rond zijn achttiende jaar sprake was van een tijdelijke onrustige fase van onderzoeken, trainingen, zoeken naar een woonvorm en een werkplek, waardoor er twijfel was of hij wel vier uur per dag belastbaar was met een taak in een arbeidsorganisatie. In een stabielere fase is er geen medische grond om aan te nemen dat hij niet minstens vier uur per dag belastbaar is. Aan de criteria van één uur aangesloten kunnen werken en het beschikken over basale werknemersvaardigheden is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel voldaan, dus op dit punt is een motivering over ontwikkelingsmogelijkheden niet nodig. Omdat betrokkene niet voldoet aan de eis van belastbaarheid gedurende vier uur op een dag is het selecteren van een taak op het beoordelingsmoment volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet mogelijk. Indien de verminderde duurbelastbaarheid komt te vervallen is, op basis van de gevolgde vooropleidingen, een geschikte taak voor betrokkene mogelijk in de sector Economie/Dienstverlening of Techniek/Productie.
3.3.
Betrokkene heeft in verweer en bij wijze van incidenteel hoger beroep aangevoerd dat het hoger beroep van het Uwv niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens misbruik van recht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129). Hij stelt dat hij door het hoger beroep van het Uwv onevenredig in zijn belangen is geschaad. Tevens heeft hij verzocht om een schadevergoeding van € 648,59 aan verschuldigde zakelijke rente over bij zijn moeder geleende bedragen voor levensonderhoud. Subsidiair heeft betrokkene de aanvullende motivering van het Uwv in hoger beroep bestreden. Volgens betrokkene is (nog steeds) onvoldoende gemotiveerd dat hij één uur aaneengesloten kan werken, hij beschikt over basale werknemersvaardigheden en hij op termijn een taak zal kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie en dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de beoordelingsdatum niet duurzaam is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Betrokkene wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het hoger beroep van het Uwv niet-ontvankelijk is. Niet kan worden gezegd dat het Uwv zijn bevoegdheid om hoger beroep in te stellen tegen de aangevallen uitspraak in dit geval zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij is gegeven heeft aangewend. Ook voor het overige is er geen sprake van een met de onder 3.3 aangehaalde uitspraak vergelijkbare situatie.
4.2.
Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat betrokkene recht heeft op een Wajong-uitkering en het Uwv ten onrechte heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die overweging. Waar de rechtbank – terecht – een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit aanwezig achtte lag het in de rede dat de rechtbank het Uwv had opgedragen dit gebrek te herstellen. Hierbij is ook van belang dat de door de rechtbank aangehaalde, in onderdeel 2 van deze uitspraak genoemde, uitspraak van de Raad van 5 april 2018 dateert van na de sluiting van het onderzoek door de rechtbank en daarvóór door de Raad nog geen richtinggevende uitspraken waren gedaan over de Wajong, zoals die sinds 1 januari 2015 geldt. Het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover aangevochten.
4.3.
Teneinde te komen tot een finale geschilbeslechting zal worden bezien of het door de rechtbank vastgestelde gebrek in hoger beroep is hersteld met de door het Uwv ingediende aanvullende rapporten.
4.4.1.
Op grond van artikel 1:1a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.4.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij
( a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
( b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
( c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
( d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is (…)
4.4.3.
Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) één van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.4.4.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 oktober 2018 geconcludeerd dat betrokkene één uur aaneengesloten kan werken, gelet op de door hem gevolgde opleidingen en behaalde diploma’s (onder meer het MBO-diploma Beveiliging (niveau 2)) en zijn dagelijks functioneren waarbij hij zelf kookt en boodschappen doet. Gelet op het gevolgde MBO-opleidingstraject met verplichte stages kan hij opdrachten van een leidinggevende accepteren, begrijpen, onthouden en uitvoeren, waarmee hij beschikt over basale werknemersvaardigheden. Op het moment van beoordelen is betrokkene echter niet vier uur per dag belastbaar, omdat hij wegens lopende onderzoeken en ingeplande trainingen verminderd beschikbaar is en beperkt is in zijn energetische mogelijkheden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 oktober 2018 het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd. Wat betreft het selecteren van een taak heeft hij gesteld dat dit op het beoordelingsmoment niet mogelijk is omdat niet voldaan is aan de eis van vier uur belastbaarheid op een dag, maar dat op termijn gedacht kan worden aan een taak in de sector Economie/Dienstverlening of Techniek/Productie.
4.6.
Met wat in 4.5 is vermeld, is afdoende gemotiveerd dat betrokkene ten minste één uur aaneengesloten kan werken en beschikt over basale werknemersvaardigheden, maar niet ten minste vier uur op een dag belastbaar is, waardoor het selecteren van een taak voorshands niet aan de orde is. De door betrokkene aangevoerde grond dat deze aanvullende motivering enkel is gebaseerd op dossieronderzoek zonder dat betrokkene (nader) is onderzocht, slaagt niet. De primaire verzekeringsarts heeft betrokkene immers onderzocht tijdens het spreekuur op
6 maart 2017 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft betrokkene gezien op de hoorzitting.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het ontbreken van duurzaamheid van de onder 4.6 beschreven situatie in het rapport van 5 oktober 2018 vervolgens voldoende onderbouwd door te stellen dat als betrokkene in stabieler vaarwater zal zijn terechtgekomen er geen medische reden is om aan te nemen dat hij niet in staat zou zijn om ten minste vier uur per dag te werken, mits rekening wordt gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit zijn aandoeningen, waaronder de noodzaak van begeleiding. Uit het opleidingsverleden van betrokkene blijkt dat hij hele dagen onderwijs heeft kunnen volgen en een stage gedurende twee maanden met voldoende resultaat heeft afgerond. Ook uit de informatie van de behandelend psychiater S.D.M. Bouwman van december 2015 blijkt dat betrokkene voldoende ontwikkelmogelijkheden heeft, mits hij voldoende aansturing en monitoring krijgt in zowel de thuissituatie als op school. Wat betreft het uitvoeren van een taak in een arbeidsorganisatie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van
8 oktober 2018 afdoende gemotiveerd dat, nu ontwikkeling van belastbaarheid naar ten minste vier uur per dag niet uitgesloten is, gelet op de vooropleidingen van betrokkene een taak in de sector Economie/Dienstverlening of Techniek/Productie op termijn mogelijk zal zijn.
4.8.
Gelet op 4.5 tot en met 4.7 heeft het Uwv in hoger beroep afdoende gemotiveerd dat bij betrokkene geen sprake is van een situatie waarin het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt. Terecht is daarom aan betrokkene geen Wajong-uitkering toegekend. Dit geeft aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Bij deze uitkomst is er geen aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
4.9.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.280,- (2,5 punten).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade aan betrokkene
af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.280,-.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) E.D. de Jong

KS