ECLI:NL:CRVB:2019:3293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering en boetebesluit wegens identiteitsfraude
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WW-uitkering herzien en teruggevorderd heeft. Appellant ontving vanaf 3 juni 2013 een WW-uitkering, maar het Uwv ontdekte dat hij in die periode werkzaamheden had verricht en niet had gemeld. Dit leidde tot een herziening van zijn uitkering en een boete van 100% van het benadelingsbedrag. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de besluiten van 10 juni 2014, waardoor deze in rechte vaststaan. In 2016 verzocht appellant om herziening van deze besluiten, stellende dat hij slachtoffer was van identiteitsfraude. Het Uwv wees dit verzoek af, omdat appellant geen nieuwe feiten had aangedragen. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de afwijzing van het verzoek om herziening van het boetebesluit evident onredelijk had geacht. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling van identiteitsfraude. Echter, de Raad oordeelde dat het Uwv de boete moest verlagen naar 50% van het oorspronkelijke bedrag, omdat appellant niet volledig verwijtbaar was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, herroepte het boetebesluit en stelde het boetebedrag vast op € 2.111,03. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 17 oktober 2019.